Home Zijn we cynici geworden?

Zijn we cynici geworden?

Door Alicja Gescinska op 29 januari 2015

Cover van 02-2015
02-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

Alicja Gescinska werd voor de Ice Bucket Challenge genomineerd: een emmer ijswater over je hoofd gieten voor het goede doel. Ze vraagt zich af waarom ze de afkeurende reacties cynisch vindt.

‘Als je dat doet, verlies ik al mijn respect voor jou als filosoof.’ Het was een van de eerste reacties op mijn Facebook-pagina toen ik enkele maanden geleden voor de Ice Bucket Challenge werd genomineerd. Niet veel later stroomden ook andere reacties binnen. Foto’s van uitgedroogde Afrikaanse kindjes met daaronder als opschrift: ‘Terwijl jullie emmers water verspillen, sterf ik van de dorst.’ Cijfers om aan te tonen dat disproportioneel veel meer mensen van honger en dorst omkomen dan aan ALS sterven. Commentaren op de ijdelheid van al wie een ijsemmer over zich kiepert. ‘Ze doen het voor de kick, hun eigen plezier, niet voor het goede doel.’

Ik verbaasde me sterk over de heftigheid van die reacties en vroeg me af of we nou echt zo cynisch moeten doen over een ludieke actie voor het goede doel. Die vraag bleef onder mijn schedelpan galmen tot een nieuwe vraag opdook: waarom vond ik vele reacties cynisch? Wat is cynisme precies? Ik voelde het intuïtief aan, maar ik beschikte niet over een omvattende omschrijving. Ik dacht aan de woorden van Oscar Wilde, die ooit stelde dat een cynicus van alles de prijs, maar van niets de waarde kent. Een cynicus ziet het waardevolle in het waardevolle niet. Cynisme als waardeverstoring, als moreel probleem. Misschien is het zelfs een probleem dat heel typerend is voor onze tijd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Sloterdijk

In 1983 verscheen de meest omvattende studie van het cynisme als moraalfilosofisch fenomeen: Peter Sloterdijks Kritiek van de cynische rede. Het boek is een wervelwind aan woorden en ideeën die niet altijd makkelijk te vatten zijn. Sommigen noemen het een pastiche, anderen bittere ernst. Een pleidooi voor cynisme. Een pleidooi tegen cynisme. Passages die helder en prachtig geschreven zijn worden afgewisseld door passages waarin de gedachten zich verstoppen in een bos van woorden. In elk geval is het centrale uitgangspunt van Sloterdijk dat we in een cynisch tijdperk leven. Het cynisme is de typische bestaansconditie van de postmoderne mens die niet kan omgaan met het verlies van de morele zekerheden van de oude orde. De grote verhalen zijn ten einde: het morele vacuüm dat ontstaat na de dood van God en het failliet van de ideologische vergezichten en utopische dromen vult zich met cynisme.

Apathie

Wat bedoelt Sloterdijk met cynisme? Hij geeft daarop geen eenduidig antwoord. Zijn boek is dan ook geen Grosstheorie over het cynisme. Daarvoor heeft Sloterdijk te zeer een hekel aan Grosstheorien. Toch kunnen we van vijf wezenskenmerken van het cynisme spreken. Die vinden we terug bij Sloterdijk, maar ook in een andere interessante studie: Timothy Bewes’ Cynicism and Postmodernity. Bewes – professor Engelse literatuur – is het op essentiële vlakken oneens met Sloterdijk, maar een aantal elementen keert bij beide denkers terug. In grote lijnen kenmerkt de cynicus zich door existentiële desillusie, apathie, een fixatie op het gebrekkige in het goede, zelfvervreemding, en een tristesse de vivre. Maar vooraleer daarop verder te gaan, is het belangrijk om op te merken dat het cynisme in de filosofie niet altijd dezelfde betekenis heeft gehad, en dat het ook niet altijd als moreel probleem werd beschouwd.

Voor de ‘cynische school’ in het oude Griekenland was cynisme geen concrete, afgebakende levensbeschouwing, maar eerder een levenswijze. Een poging om een ‘waar’ en deugdzaam leven te leiden en trouw te zijn aan de menselijke natuur. Diogenes – de belangrijkste exponent van de Griekse school – had nogal excentrieke opvattingen over hoe dat in praktijk te brengen. Er zijn talloze anekdotes over hem overgeleverd, de ene nog sappiger dan de andere. Zo zou het Diogenes niet de minste moeite hebben gekostomin het openbaar temasturberen. Het loochenen van de seksuele drift van platonisten en stoïcijnen, dat was niets voor hem. Dat vond hij een loochening van de menselijke natuur. Mensen moesten zich bewust zijn van hun eigen lichamelijkheid en zich niet onder een mantel van schaamte verbergen.

Niet iedere cynicus hield er dergelijke ‘subversieve’ praktijken op na. Voor Antisthenes – de stichter van de school – betekende het cynisme een kritische houding tegenover de gangbare sociale, politieke en morele normen. Het streven naar wereldse macht en rijkdom werd afgewezen; een deugdzaam leven moest een sober, eenvoudig, zelfs arm leven zijn. Het cynisme begint in de filosofie dus als een soort kritische instelling . De cynicus kijkt met een kritische blik naar de samenleving en haar conventies. Als je het cynisme zo opvat, kun je er moeilijk veel bezwaren tegen hebben. G.B. Shaw omschreef het cynisme vele eeuwen later dan ook positief als de kracht van de precieze observatie. Enkel zij die deze kracht ontberen zien er iets negatiefs in. Ook voor Nietzsche was het cynisme een positief gegeven. Hoewel hij het cynisme omschreef als de enige instelling waarmee een getroebleerde ziel eerlijk en oprecht kan zijn, stond hij sympathiek tegenover het cynisme van de oude Grieken. Vooral tegenover hun afkeer van het platonisme en scepsis tegenover maatschappelijke conventies, wereldlijke macht en rijkdom.

Misprijzen

Het antieke cynisme heeft echter weinig gemeen met het postmoderne cynisme, zo merkt ook Sloterdijk op. Als ik terugdenk aan de negatieve commentaren die ik ontving op mijn nominatie voor de Ice Bucket Challenge, dan trof mij daarin zeker niet de kritische kijk op gangbare conventies en al zeker niet de roep om een meer waarachtig leven in navolging van Antisthenes. Dat was niet wat ik er cynisch aan vond. Wat mij vooral trof en cynisch leek, was het misprijzen voor wat in wezen goed bedoeld was: een misprijzen voor een ietwat uit de hand gelopen en daarom zo succesvolle sensibiliseringsactie. Een misprijzen voor het vermogen van de mens om iets goed te doen. Een misprijzen misschien uit desillusie.

‘Er is niets zo betreurenswaardig als een jonge cynicus die van niets weten is overgegaan tot in niets geloven’, schreef de Amerikaanse dichteres Maya Angelou in haar dichtbundel The Truth in Words. Ik weet niet of een oude cynicus niet even betreurenswaardig is, maar alleszins is het gebrek aan hartstochtelijke overtuigingen een eerste karakteristiek van de cynicus. Het cynisme begint volgens Sloterdijk waar de grote verhalen eindigen: de grote metafysische en sociale dromen zijn op de rotsen van de twintigste-eeuwse werkelijkheid uiteengespat. Desillusie. De postmoderne mens gelooft niet meer in de grote thema’s en de onaantastbaarheid van de oude wereld van waarden. Sloterdijk verbindt dat aan de crisis van de filosofie, waar diezelfde grote thema’s – God, praxis, zin, het subject – in het beste geval als halfslachtige waarheden ontmanteld werden. Ze kunnen niet langer de steunpilaren van een hele levensbeschouwing zijn. De ruimte van de filosofie is ‘de leegte waar leugenaars leugenaars leugenaars noemen’.

Apathie

Als waarden niet onomstotelijk zijn, wat is dan nog hun validiteit? De desillusie in de grote verhalen mondt uit in morele vertwijfeling. Waar de oude cynici eveneens de gangbare morele conventies in twijfel trokken, geloofden zij nog wel in een alternatief en in de mogelijkheid van een goed leven. De moderne cynicus gelooft niet in een alternatief. Hij ziet hoeveel moeite we moeten doen om wat goedheid in de wereld te brengen en wat daarvan de prijs is. Maar hij betwijfelt of al die moeite wel de moeite loont. Zijn morele vertwijfeling verwordt tot morele berusting. De cynicus staat apathisch in het leven. De cynicus haalt voortdurend zijn schouders op.

Toch is de apathie van de cynicus niet die van de moreel onverschillige mens. Voor die laatste doet het onderscheid tussen goed en kwaad er niet toe. Het laat hem koud. Goed noch kwaad roept in hem een specifieke emotie op. De cynicus daarentegen kijkt met een gevoel van ontgoocheling en verbittering naar het morele handelen van de mens. De cynicus schept er een zeker genoegen in het gebrekkige in het goede te belichten: de ijdelheid en vergeefsheid van onze morele strevingen. Daarom belicht hij de slechte aspecten van bijvoorbeeld een liefdadigheidsactie. Niet dat die hem koud laat. Niet dat hij niet in goed en kwaad gelooft. Daarin verschilt de morele positie van de cynicus ook van die van de nihilist – ook al stelt zowel Bewes als Sloterdijk dat de desillusie en apathie van de cynicus tot nihilisme kunnen vervallen. De nihilist ontkent het bestaan van goed en kwaad. De cynicus doet dat niet. Maar zijn geloof in het menselijke vermogen om goed te doen is onder het vriespunt gedaald.

De postmoderne cynicus is zijn eigen grootste slachtoffer. Zelfs als hij zijn cynische pijlen op anderen richt, treft hij zichzelf. Bewes en Sloterdijk hebben in hun analyse van het postmoderne cynisme uitgebreid aandacht voor noties als ‘zelf’ en ‘authenticiteit’. Ze stellen dat de cynicus van zichzelf vervreemd raakt, doordat hij zich in de eerste plaats van de wereld en zijn medemens afkeert. Hij gelooft niet in het goede dat uit menselijke interactie voortkomt en kruipt daarom in de schulp van zijn verbittering. Cynisme is ‘a flight into solitude’, aldus Bewes. Soms kan eenzaamheid echter verrijkend zijn. Je kunt jezelf er beter door leren kennen en ook uiteindelijk de wereld beter leren begrijpen. Dat was trouwens voor de antieke cynici een hoog goed: zelfrealisatie. De postmoderne cynicus gelooft daar echter niet in en zijn eenzaamheid kent geen vruchtbaar resultaat. Hij wentelt zich in zijn geestelijk isolement en ziet het als een bitter genoegen om de wereld en zijn plaats in die wereld als zinloos te ervaren. De cynicus loopt verloren in de wereld, doordat hij verloren loopt in zichzelf.

Dat brengt ons bij een laatste kenmerk van de cynicus: zijn eigen ongeluk. Cynisme dooft elke joie de vivre. De prototypische postmoderne cynicus is nochtans intelligent en lijdt weinig materieel gebrek. Maar ondanks zijn welvaren is de cynicus ongelukkig. Sloterdijk omschrijft de cynicus als diegene met een verlicht, maar vals bewustzijn. Verlicht, maar somber. De cynicus verkondigt per definitie geen leugens; hij verkondigt de foute waarheden. Sombere waarheden die als een donderwolk boven onze morele inspanningen blijven hangen. De cynicus ziet het gebrekkige in al het goede dat we doen, maar blijft blind voor het goede in al het gebrekkige dat we doen. Natuurlijk is het goede dat we doen vaak gebrekkig. Natuurlijk zijn onze motieven zelden zo nobel als we doen voorkomen. Natuurlijk zijn er meer mensen die van dorst en honger omkomen dan mensen die aan ALS lijden. Maar als je je blindstaart op dergelijke waarheden, vergeet je je open te stellen voor andere waarheden. De waarheid bijvoorbeeld dat de farmaceutische industrie niet staat te popelen om een ziekte te bestrijden wanneer dat niet economisch rendabel is. De waarheid dat het misschien wat gek is om een emmer met ijswater over je hoofd te kieperen, maar dat er wel veel geld mee is ingezameld om een beetje leed de wereld uit te jagen.

Maar is cynisme nu daadwerkelijk zo kenmerkend voor de postmoderne mens, zoals Sloterdijk beweert? Geven we ons inderdaad in groten getale over aan ontgoocheling en apathie? Vervreemden we van elkaar en van onszelf? Verliezen we het geloof in de waarde van het waardevolle? Critici hebben Sloterdijk er al uitvoerig op aangevallen dat hij een te hard oordeel over de postmoderne mens velt. Misschien een te cynisch oordeel? Het cynisme is vast minder alomtegenwoordig dan Sloterdijk denkt. Er bestaan uiteraard geen wetenschappelijke instrumenten om een tijdgeest te meten. Er is geen apparatuur om het cynisme in de mens te peilen. Dat de lokroep van het cynisme luider klinkt naarmate de grote metafysische, morele en maatschappelijke verhalen hun stem verliezen, is ongetwijfeld waar. Maar dat met dat verlies geen moreel drama gepaard hoeft te gaan, is eveneens waar. Tenslotte vloeit het goede nooit voort uit grote theorieën en verhalen, maar steeds uit kleine daden. Kleine daden waarmee we onze medemenselijkheid naar elkaar kunnen tonen. Zoals met een glimlach of een uitgereikte hand. Of met een emmer ijswater.