Home Ze weten het, ze eten het

Ze weten het, ze eten het

Door Erno Eskens op 22 mei 2005

05-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Als het over dierenwelzijn gaat, lijden wij aan ‘ethische artritis’. Genezing is mogelijk door het dier in de ogen te kijken, stelt Michel Vandenbosch, voorman van de Vlaamse dierenbeweging Gaia.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.


‘En dan verloopt alles bliksemsnel. Ik word vastgegrepen, verlies mijn evenwicht en val op de grond. Ik krabbel op en hoor mezelf zelf denken: “Oef, het valt nog mee.” Maar dan zie ik stokken de hoogte ingaan. Ik voel een regen van slagen op mijn rug. Opnieuw val ik neer. Ik voel twee, drie schoppen in mijn zijn. Een schop tegen mijn hoofd . Mijn gezicht, ik moet mijn gezicht beschermen. Ik moet hier weg geraken. Op nieuw krabbel ik recht. Ik krijg een kniestoot in mijn oog en val. Weer stokslagen. Ik probeer op handen voeten weg te kruipen. Nog een klap. Ik sla in paniek.’

De Vlaamse filosoof Michel Vandenbosch ondervindt de gevolgen van zijn ideeën aan den lijve. Veehandelaren op de markt van Anderlecht zijn niet gecharmeerd van zijn acties tegen dierenmishandeling – ‘wat zeurt u nou, wij hebben respect voor dieren’ – en nemen hem eens flink te pakken. Vandenbosch overleeft omdat collega-actievoerders hem aan zijn voeten uit het strijdgewoel slepen. Hij belandt in het ziekenhuis en komt er fysiek ongebroken uit. Maar het voorval gaat het hem niet in de koude kleren zitten.

Vandenbosch, voorman van Gaia, de belangrijkste Vlaamse dierenbeweging, is er niet de man naar om te zwichten. Liever neemt hij een leven met dreigbrieven, angstige herinneringen en schuiladressen op de koop toe. Hij is overtuigd van zijn zaak: de manier waarop dieren in Vlaanderen (en in Nederland zal het niet anders zijn) worden behandeld, is vaak ronduit verwerpelijk. Productiedieren krijgen slecht eten, leven in te kleine hokken, vervelen zich dood, worden hardhandig de veewagens ingeslagen (elektroshocks op de geslachtsdelen) en belanden na een helse rit zonder drinken in het slachthuis.

Dat dieren in de grootschalige veeteelt zo slecht worden behandeld, is volgens Vandenbosch een vorm van discriminatie. Aan het rijtje racisme en seksisme, voegt hij ‘soortisme’ toe. Deze term ontleent hij aan de Australische filosoof Peter Singer die spreekt van speciecism. De soortist kijkt niet naar de vermogens van dieren (kunnen ze pijn lijden, hebben ze emoties, kunnen ze nadenken, hebben ze een geheugen?), maar zegt gewoon: het zijn dieren, die hoef je niet te ontzien. In De dierencrisis somt Vandenbosch de gelijkenissen op tussen mens en dier. Sommige apen zijn taliger dan driejarige mensen, papegaaien hebben een zelfbeeld, olifanten hebben een enorm geheugen en veel dieren lijken ‘verwachtingen’ te kennen. Het zenuwstelsel van veel (zoog)dieren lijkt bovendien als twee druppels water op dat van de mens. De kans dat deze dieren ‘niet zitten’ met het geweld dat hen wordt aangedaan, lijkt dan ook erg klein.
 

Bloedrode striemen

Vandenbosch is een praktijkman. Hij weet dat slimme argumenten en redeneringen onvoldoende zijn om de mensen te overtuigen. Bijna iedereen weet dat dieren pijn kunnen lijden en beroerd worden behandeld, bijna iedereen denkt dat de dieren lijden, maar toch wordt het ‘stukje vlees’ gewoon gekocht. Het gaat al zo sinds Pythagoras, die in de Griekse Oudheid al talloze argumenten opsomde om dieren te sparen. Het hielp geen zier. Ook de latere redeneringen van Kant en Bentham sloegen geen deuk in een pakje boter. Argumenten zijn leuk, maar ze beklijven niet. Mensen koesteren de blinde vlek in hun geweten. Ze weten het, ze eten het.

‘Ontelbare keren reed je zonder verpinken voorbij een varkenstransport’, schrijft Vandenbosch. ‘Maar op dat plotse moment gebeurt het: je ziet een varken dat uit zijn mond bloedt en je ziet bloedrode striemen op zijn flank. En in het gelaat van het varken ontdek je het gelaat van de ander. Het varken wordt individu. Het ondergaat een metamorfose van iets dat vluchtig voorbijschiet tot iemand die gewond is en mogelijk pijn lijdt. Mogelijk word je je op dat moment bewust van een morele blinde vlek en ga je je ervan bevrijden.’

Het is een ervaring die vrijwel iedereen heeft, vrijwel iedereen heeft wel eens een dier zien lijden. En heeft meegevoeld. Vandenbosch wil dat gevoel (weer) bij ons oproepen door, in de traditie van de Franse filosoof Emmanuel Levinas, te wijzen op het morele gebod dat uitgaat van het gelaat van de ander. Dat gebod – of het nou van een mens of van een dier komt – dat laat zich niet negeren. We kunnen het nu negeren omdat we het dier niet meer in de ogen kijken. Dat moet veranderen. Het leed moet in de openbaarheid komen, stelt Vandenbosch. Maak de slachthuizen van glas!

De dierencrisis is een dik boek. Het had wat dunner gekund. Je moet een stevige maag hebben om je door de aaneenschakeling van wreedheden heen te werken. Maar Vandenbosch schrijft met hart en ziel, en dat maakt veel goed. Het boek is bovendien geschreven in heerlijk Vlaams. Ik leerde zeker een dozijn nieuwe woorden. Het is een aanrader voor iedereen die iets wil weten over dierenrechten en dierenwelzijn. Maar ik wil het vooral aanraden aan iedereen die het niet wil lezen.

De dierencrisis, door Michel Vandenbosch, uitg. Houtekiet, Antwerpen 2005, 372 blz., € 17,-