Home Wereldklassiekers: Dode zielen van Nikolaj Gogol

Wereldklassiekers: Dode zielen van Nikolaj Gogol

Door Mariska Jansen op 17 februari 2010

Cover van 02-2010
02-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

De hoofdpersoon uit Gogols negentiende-eeuwse klassieker De dode zielen weet zelfs uit de dood winst te halen. Een dolgedraaid kapitalisme dat doet denken aan de praktijken van hedendaagse speculanten, en aan de analyse van tijdgenoot Karl Marx.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De verarmde edelman Tsjitsjikov bezoekt op zekere dag een Russische provinciestad en legt er contact met de plaatselijke grootgrondbezitters. Al spoedig blijken zijn spontane visites niet enkel voor de gezelligheid. Tsjitsjikov stelt hun de vraag of er onlangs nog boeren of andere lijfeigenen zijn overleden. Daarna komt hij met een even merkwaardig als verleidelijk aanbod. Hij biedt aan de overleden lijfeigenen – in het Russisch ‘zielen’ – op te kopen.
Daarmee speelt hij handig in op een hoge kostenpost van de grondeigenaren, die belasting betalen voor iedere lijfeigene die ze in hun bezit hebben. Omdat de overledenen slechts om de paar jaar worden geregistreerd, betalen de notabelen vaak jarenlang te veel belasting. Ook Tsjitsjikov zelf heeft voordeel bij de visites. Door zo veel mogelijk namen te verzamelen, kan hij met zijn fictieve bezit – in de verkoopakte staat dat de lijfeigenen nog leven – een grote lening krijgen bij de bank.
Deze schimmige financiële constructie uit de roman De dode zielen (1842) van Nicolaj Gogol doet denken aan de handelwijze van financieel specialisten van onze tijd. Tsjitsjikov lijkt met zijn handeltje in dode zielen een cynische satire op de moderne kapitalist die speculeert met menselijke arbeid. De overledenen zijn hun waardigheid kwijt en dienen slechts als bron van inkomen. Mensen zijn er verworden tot lege hulzen waarmee je geld kunt verdienen.

Terwijl Gogol in een roman de uitbuiting aan de kaak stelt, doet Marx hetzelfde als filosoof: slechts een paar jaar na het verschijnen van De dode zielen publiceren Karl Marx (1818-1883) en Friedrich Engels (1820-1895) hun Communistisch Manifest, een felle aanklacht tegen de armoedige omstandigheden waarin veel arbeiders leven. Anders dan de lijfeigenen bij Gogol ontvangen zij wel een loon, maar dat maakt de uitbuiting er uiteindelijk niet minder op.

Vervreemding

Marx stelt in het eerste deel van Het Kapitaal (1867) dat uitbuiting inherent is aan het kapitalistische systeem. Daar is het loon van de arbeider een stuk minder dan de marktwaarde van het product dat hij met zijn arbeidskracht voortbrengt. Het product wordt altijd voor een hogere prijs verkocht dan wat de arbeider aan loon heeft ontvangen. Het verschil tussen het arbeidersloon en de prijs van het product voordat het wordt verhandeld, noemt hij de ‘meerwaarde’. Omdat de arbeider zich het product niet kan toe-eigenen – de heersende klasse is eigenaar van de fabrieken en producten, en hijzelf bezit maar weinig geld – zal het product tegenover hem komen te staan. Het gevolg is dat hij vervreemd raakt van zijn product, zijn werk en uiteindelijk van zichzelf.
Omdat in het gedachtegoed van Marx arbeid de kern is van wie wij zijn, tast de vervreemding van arbeid ons wezen aan; die zorgt ervoor dat we ons ‘zelf’ verliezen. ‘Werk staat buiten de arbeider, dat wil zeggen dat hij niet meer toebehoort aan zijn essentie, dat de arbeider zijn bestaan niet bevestigt maar juist ontkent, zich niet op zijn gemak voelt, maar ongelukkig: hij ontplooit geen vrije fysieke en intellectuele activiteit meer, maar maakt zijn lichaam dood en vernietigt zijn geest.’
Diezelfde vervreemding treffen we ook aan bij de personages in Dode zielen. Tsjitsjikov, zoals gewoonlijk op zoek naar handelswaar, bezoekt het landgoed van een edelman en merkt op dat het zwaar verwaarloosd is. De grondeigenaar is wegens omstandigheden niet in staat om zijn land goed te beheren, en geen van de lijfeigenen blijkt zich in zijn plaats verantwoordelijk te voelen. De oogst is mislukt, gebouwen zijn vervallen en ook de werknemers zien er haveloos uit. Ze lijken onverschillig tegenover elkaar en tegenover zichzelf. Zo schrijft Gogol: ‘Een kwaadaardige vrouw in een vettige japon van grof linnen ranselde een arm meisje half dood en schold een derde afwezige persoon op de meest gruwelijke manier uit, waarbij zij alle duivels aanriep. Twee boeren stonden vanuit de verte dat woedende dronken wijf kalm op te nemen. De een krabde zich op een plaats onder zijn rug, terwijl de ander gaapte.’

Utopisch

Marx stelt tegenover de uitbuiting de ‘revolutionaire omvorming van de gehele maatschappij’. In de utopische samenleving die dan aanbreekt, bestaat geen vervreemding. Het nieuwe communistische bestel kent ‘een associatie waar de vrije ontplooiing van eenieder de voorwaarde is voor de vrije ontplooiing van iedereen’. In de nieuwe maatschappij ‘is niemand opgesloten in slechts één kring van activiteiten’, schrijft Marx: ‘Ik kan jagen in de ochtend, vissen in de middag, me wijden aan de landbouw in de avond en me overgeven aan de kritiek na de maaltijd, overeenkomstig waar ik zin in heb, zonder ooit jager, visser, landbouwer of criticus te worden.’ Arbeiders die eenzijdig werk achter de lopende band verrichten, lijfeigenen die het land van hun heer bewerken zonder eigenaar van de oogst te worden, zijn verleden tijd.
Gogol is aanzienlijk minder utopisch: uiteindelijk loopt Tsjitsjikov tegen de lamp, en ook veel anderen blijken niet helemaal zuivere zaakjes te hebben. De zwendel van Tsjitsjikov lijkt veel meer naar boven te brengen dan alleen zijn eigen misstappen. Aan het eind van de roman zegt de gouverneur-generaal: ‘Deze zaak heeft tot gevolg gehad, dat talrijke andere, niet minder schandelijke praktijken aan het licht zijn gekomen, waarin ook mensen betrokken zijn, die ik tot dusver voor eerlijk gehouden heb.’

Dode zielen, door Nikolaj Gogol, illustraties door Marc Chagall, vert. Arthur Langeveld, uitg. L.J. Veen, Amsterdam 2010, 537 blz., € 29,90