Home Welke natuur?

Welke natuur?

Door Jorrit Smit op 28 mei 2021

Welke natuur?
Cover van 02-2021
02-2021 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

‘De natuur is een heerlijke paradox, een wanordelijk rariteitenkabinet van alle mogelijke ordes,’ schrijft Lorraine Daston tegen het eind van haar knappe boek Tegen de natuur in. Het plezier spat van de zin af, en dat is zowel aan de brille en passie van wetenschapshistorica Daston te danken als aan de soepele vertaling van Willem Visser. Het nog geen negentig pagina’s tellende boek zet de lezer er vrolijk toe aan om het onderscheid tussen ‘zijn’ en ‘zou moeten zijn’, natuur en moraal, ter discussie te stellen. Dit thema past bij de omwentelingsgezinde ambitie van Octavo’s nieuwe serie Kantelingen, waarin eerder Bruno Latours Waar kunnen we landen? verscheen.

Daston vraagt zich af waarom ‘mensen in allerlei uiteenlopende culturen en tijdperken de natuur zo hardnekkig als bron van normen voor menselijk gedrag’ beschouwen. Deze vraag vliegt ze met een geheel eigen stijl aan, die moeilijk filosofisch of historisch te noemen is, en misschien het best als meta-historisch te begrijpen is. Ze zweeft moeiteloos over vele eeuwen geschiedenis heen, waarbij ze tal van belangrijke filosofische, wetenschappelijke en politieke ontwikkelingen aaneenknoopt door de achterliggende vragen, intuïties en passies aan te stippen. In het bescheiden maar inzichtelijke nawoord duidt de Nederlandse wetenschapsfilosoof Lukas Verburgt haar aanpak als een historische epistemologie, die de veranderlijke condities onderzoekt waaronder iets kenbaar wordt. Hier werkt zij dit niet voor specifieke gevallen uit, zoals in veel van haar eerdere werk over bijvoorbeeld monsters of objectiviteit, maar doet zij juist haar best om overkoepelende, filosofische lessen over het menszijn te destilleren.

Grofweg valt dit onderzoek naar de natuur als bron voor menselijke moraal in twee delen uiteen. Eerst put ze uit haar rijke kennishistorische repertoire om drie ordes en, minstens zo belangrijk, de verstoring daarvan te bespreken: respectievelijk specifieke naturen (zoals diersoorten), lokale naturen (zoals een ‘plek’ of klimaat) en universele natuurwetten (zoals de gravitatiewet). Vervolgens neemt Daston een filosofische afslag door deze ordes in verband te brengen met normativiteit. Voor normativiteit, zegt Daston, is enige vorm van orde onontbeerlijk. De natuur blijkt vele ordes te herbergen, die ook nog eens zichtbaar, beschikbaar en vertrouwd zijn. Dat komt goed uit voor de menselijke soort die het niet kan laten van alles af te beelden – wij zijn homo depictur. De aantrekkingskracht van een orde volgt daarnaast uit ‘de hartstochten rond het onnatuurlijke’, stelt ze halverwege. Wanneer de door haar uitgelichte ordes overschreden of verstoord worden, maakt dit krachtige emoties los: ontzetting, verschrikking en verbazing. Deze triade van passies presenteert zij als een geschikte ingang voor de bestudering van verschillende natuurlijke ordes en de herkomst van morele intuïties.

In deze fase van het boek moet de lezer een aantal van de sprongen in het argument willen volgen, zoals haar selectie van ordes en passies en de vaststelling dat de drang tot representatie de mens als soort onderscheidt van ‘Marsbewoners of engelen’. Maar wie met haar meedenkt, ziet dat Dastons verbinding van normen aan natuur, via onnatuurlijkheden en passies, een verfrissend perspectief werpt op eeuwenoude filosofische vragen en hedendaagse maatschappelijke uitdagingen. Het sluit aan bij Latours oproep om iets te voelen bij de ongrijpbare klimaatcrisis, om ‘achtzaam te wanhopen’, en gaat daaraan voorbij door te laten zien hoe het samenspel van natuur, moraal en passies altijd al het menselijk handelen vormgeven.

In de uitbundige veelheid van de natuur, in haar rariteiten en alledaagse variatie, kan de mens altijd ook weer nieuwe orde en dus nieuwe normen ontwaren. Door terloops te refereren aan hedendaagse urgente kwesties waarbij de natuur op het spel staat, denk ook aan seksisme en racisme, lijkt ze perspectief voor verandering te willen bieden. Dat de natuur zelf gekenschetst wordt door vele betekenissen roept de vraag op of en hoe normen bewust te veranderen zijn. Hoe prevaleert de ene afbeelding van natuurlijke orde over de andere; waarom stuwt de ene norm het vuur van de passies meer op dan de andere? Het naturalistische argument, dat ongelijkheden rechtvaardigt door te zeggen dat de natuur nu eenmaal zo is, dient ze van snijdende repliek met de vraag ‘Welk natuur bedoel je?’ Maar ook het relativistische argument – als er niet één natuur is, dan is alles gerechtvaardigd – laat ze niet ongedeerd. Het verband tussen natuur en normativiteit is weliswaar contingent maar ook ‘buitengewoon sterk en taai’.

Hier doemt de grens van haar aanpak en ambitie op. Normen zullen onderling ‘moeten concurreren’, hint ze tegen het eind van haar boek. Haar filosofische antropologie heeft zeker blootgelegd hoezeer het onderscheid tussen is en ought zelf een plek heeft in het rariteitenkabinet van de menselijke rede. Daartegenover schetst zij de contouren van een natuurlijk pluralisme, dat bestaat uit ‘spilzieke overdaad’ van de natuur en de menselijke nieuwsgierigheid om die af te beelden en in handelen te vertalen. Daston vertelt aanstekelijk welke historische dynamiek dit oplevert, maar levert geen handleiding voor de toekomst mee.