We vroegen aan onze lezers waar ze de dag plukken. ‘In de natuur’, antwoordde u massaal. Jules Evans over ons verlangen om de band met de natuur te herstellen.
In 2012 ging Mac Macartney ondergronds in de bergen van Californië. Als onderdeel van een indiaanse initiatierite verbleef hij in een pikdonkere kiva, een kleine ondergrondse ruimte waar inheemse bewoners zich oefenden in zintuiglijke deprivatie om tot extase te komen. Mac zat daar tien dagen, samen met twee andere ingewijden, met nauwelijks water of voedsel. ‘We zaten bij elkaar in stilte en zeiden weinig meer dan af en toe: “Alles goed?”’ Op de laatste dag mochten ze naar buiten en werden ze naar een offerritueel gebracht waarbij ze een gans aten. Mac was vegetariër, maar besloot toch mee te doen. Daarna keerden de mannen terug naar het donker.
Tekst loopt door onder afbeelding:
Illustratie: Maryn F. Overweel
Na een paar uur kreeg Mac het gevoel dat de haartjes in zijn nek rechtovereind stonden. Hij besefte dat er iets stond te gebeuren. Opeens zag hij het lichaam van de gans in het donker. Het beeld was ‘zo helder als een foto’. Hij zag hoe een grijze vorm zich losmaakte van het lichaam en wegvloog. Neurowetenschappers zouden zeggen dat het een hallucinatie was – zintuiglijke deprivatie is een van ’s werelds oudste en meest betrouwbare wegen naar veranderd bewustzijn. Maar Mac schrijft:
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Volgens mij zag ik hoe zijn geest het lichaam verliet. Iemand zou kunnen zeggen: Nee, dat was je brein, dat een mooi verhaal bedacht om je het gevoel te geven dat het deugde wat je had gedaan. Het enige wat ik weet is dat ik me verlicht voelde. Het gaf me diepe inzichten, en ik voelde me sterk geraakt. Ik wil niet dat iemand anders me vertelt wat het was of niet was. Ik denk dat we allemaal de gave van het onderscheidingsvermogen hebben, en ik geef dat van mij niet uit handen. Sindsdien heb ik talloze van zulke ervaringen gehad en gemerkt dat er meer vrede, mededogen en empathie in mijn leven is gekomen.’
Jager-verzamelaar
In de bronstijd, ongeveer 6000 jaar geleden, ontwikkelde de mens twee nieuwe technologieën waarmee hij meer greep kreeg op de natuur: landbouw en de vorming van steden. Beide maakten het leven veiliger en voorspelbaarder, maar de mens voelde zich nog steeds bedreigd door demonische machten in de natuur. De natuur buiten kon ons vernietigen, door droogte, mislukte oogsten, plagen, vuur of overstromingen. En onze innerlijke natuur kwam in opstand tegen de psychologische beperkingen van het leven in de stad – het kon je gek maken en de mensen konden je doden of de stad uit gooien. De oude Grieken ontwikkelden extatische rituelen om de demonische godin van de natuur te verzoenen en mensen verlichting te geven van hun onderdrukte wildere zelf. In de cultus van Dionysus bijvoorbeeld gingen maenaden op in een extase, waarin ze zich verbonden voelden met hun innerlijke natuur en de natuur om zich heen. Bij veel van deze natuurlijke rituelen maakte men gebruik van psychedelische drugs, die mensen in staat stelden om de relatie met de natuur te verdiepen. Zo werd extase voor hen ook een manier om zich te verzoenen met de natuur (zowel de natuur in hen als buiten hen) toen ze het gevoel kregen dat ze daar sterk van waren vervreemd.
Demonen
Hoewel het christendom onderscheid maakte tussen de mens en zijn natuurlijke wereld, en de natuurlijke wereld als een gevallen wereld zag die werd bevolkt door demonen, bleef de natuur Gods schepping. Dat veranderde toen zich van de zestiende tot de twintigste eeuw in het Westen een materialistische wereldbeschouwing ontwikkelde, die het beeld van een door God bezielde natuur geheel verdrong. Francis Bacon kwam met een nieuwe benadering om de natuur te onderzoeken: de wetenschappelijke methode. Anders dan de sjamanistische trance ging deze methode uit van een rationele en sceptische houding. Het betrof een onderzoek van natuurlijke processen met eindeloze experimenten. Bacon en andere pioniers van deze nieuwe natuurfilosofie concludeerden dat de natuur was gebaseerd op mechanische processen, en niet op goddelijke interventies. God schiep de kosmos, maar trok zich na de creatie van de natuurwetten terug, zoals een klokkenmaker na het maken van zijn klok. Het lichaam werkt als een machine. Het hart, dat eerder werd gezien als de zetel van affecties, wordt nu een mechanische pomp. Ook de hersenen werken als een machine.
In de negentiende eeuw kwamen geologen tot de ontdekking dat de aarde veel ouder is dan eerder werd gedacht: miljoenen jaren ouder dan de 6000 jaar die de Bijbel leek te suggereren. In die miljoenen jaren waren er veel soorten uitgestorven. De natuur was bijzonder wreed, zo concludeerde de bioloog Charles Darwin in The Origin of Species: ‘Elke soort […] wordt voortdurend bedreigd door vernietiging […] en vooral de jonge dieren lijden.’ Wat is de zin van die eindeloze strijd om te overleven? Meer leven. ‘Als we over deze strijd nadenken’, zo schreef Darwin, ‘zouden we onszelf kunnen troosten met de gedachte dat de strijd van de natuur niet oneindig is [ja, dat is die wel], dat er geen angst wordt gevoeld [ja, die is er wel], dat de dood meestal snel intreedt [nee, dat is niet zo], en dat de sterken, de gezonden en de gelukkigen overleven en zich vermeerderen.’ Wat een troost voor de ongelukkigen!
Tegenover de natuur, die zich liet kennen als wreed en onverschillig tegenover het lijden, bood de materialistische filosofie de troost van de wetenschap die ons de macht gaf om de natuur te beheersen – niet door gebed en magie, maar door medicijnen en mechanica. Bacon en Descartes beweerden dat de nieuwe wetenschappelijke methode het menselijk bestaan sterk zou verbeteren. En ze hadden gelijk: de volgende drie eeuwen verbeterde het voedsel, ziekten werden genezen, de levensverwachting steeg, de kindersterfte nam af. Er ontstond nieuwe technologie op het gebied van energie, transport, communicatie en de gezondheidszorg, en de wereldbevolking steeg van 600 miljoen in het jaar 1700 naar 6 miljard in onze tijd. Maar het nadeel van deze materiële verbetering van het leven was dat de mensen in het Westen leefden in een onttoverde en zielloze kosmos, als de enige soort die zelfbewustzijn bezat en besef had van zijn sterfelijkheid. Het mechanisch materialisme had hen beroofd van de spirituele band die ze ooit hadden gevoeld met de natuur, met andere levende wezens en met God.
Vulgair
In 1757 greep de filosoof Edmund Burke terug op het klassieke concept van het sublieme. Het werd de hoeksteen van een esthetische beweging. Natuur en kunst, zo beweerde Burke, stimuleren twee emoties in de mens: ten eerste het gevoel voor het sublieme, wat een soort extatische opschorting is van onze kritische vermogens. Hij schreef: ‘Verbijstering is een staat van de ziel waarin al onze bewegingen verlamd worden door schrik […] de geest wordt zo geheel vervuld door het voorwerp dat dit gevoel oproept, dat hij voor andere objecten geen aandacht heeft, en dus ook niet over het object kan nadenken wat hem bezighoudt.’
Het sublieme wordt gewekt door taferelen die groots, oneindig, hemelhoog, afgrondelijk diep, pikdonker, licht, luid, krachtig en gewelddadig zijn – met andere woorden, door bergen, steile rotsen, watervallen, vulkanen en storm op zee. We voelen ons in die situaties klein, bedreigd – ja, misschien wel verpletterd, maar op de een of andere manier is die ervaring ook aangenaam en verfrissend. Maar we verlangen ook naar het schone, dat we vinden in taferelen die rust en harmonie uitstralen: zacht glooiende hellingen, kabbelende beekjes, bloemen en konijntjes.
Deze houding, waarin de wilde natuur wordt vereerd als een bron van helende kracht en extase, zou steeds meer een leidend motief worden in de moderne ecologische beweging. Er is ook een kleine, maar groeiende hoeveelheid psychologisch onderzoek die laat zien dat hoe meer tijd we doorbrengen in de natuur, des te beter we ons voelen, des te minder stress we ervaren en des te gezonder ons immuunsysteem is. De psycholoog Richard Louv beweert dat westerse kinderen lijden aan een stoornis die hij typeert als ‘een tekort aan natuur’. Ze zijn overbeschermd, oververzadigd door internet, angstig, snel afgeleid en niet in staat om zichzelf te verliezen in Wordworths ‘kalme stroom van zelfvergetelheid’. Hij wijt dit, zoals veel romantici voor hem, aan het gebrek aan mogelijkheden om buiten te spelen.
Tekst loopt door onder afbeelding:
Illustratie: Maryn F. Overweel
Navelstaren
Verder neigt extatisch ecologisme, net als alle extatische ideologieën, tot demonisering en een simplistische tegenstelling van ‘wij’ en ‘zij’. Het kan ten prooi vallen aan de romantiek van exotische inheemse wijsheid. Natuurlijk kunnen we veel leren van inheemse stammen, maar we mogen niet vergeten dat ze meestal erg conservatief en patriarchaal zijn. Onder inheemse stammen is ook een hogere kindersterfte en een lagere levensverwachting. Romantici mogen Papoea-Nieuw-Guinea als de hof van Eden zien, maar modern onderzoek heeft aangetoond dat 80 procent van de getrouwde mannen aldaar toegeeft dat ze hun partner hebben verkracht, terwijl 14 procent van de mannen blijkt te hebben deelgenomen aan groepsverkrachtingen. Inheemse culturen, zoals die van de Pueblo-volkeren, de Noord-Amerikaanse indianen of onze eigen druïden, gebruikten bloedoffers om op een nogal naïeve wijze de natuurgeesten gunstig te stemmen.
Denken we echt dat we beter af zijn als we primitiever gaan leven? Daar komt bij dat inheemse exotische culturen eenvoudigweg niet onze cultuur zijn – wij zijn anders gebekt. Ik heb groot respect voor Mac Macartney, maar voel me wat ongemakkelijk als hij de Lakota ‘mijn volk’ noemt. Dat kan eindigen in een soort Avatar-fantasie: alles komt goed als we onze boze blanke identiteit opgeven en op magische wijze weer animist worden. Mac is zich bewust van het risico van exotisme en wil om die reden hier de inheemse spiritualiteit van de Britse druïden laten herleven.
Maar waren die niet ook bezig met mensenoffers? Ik denk dat we beter de 5 miljard mensen kunnen mobiliseren die aanhanger zijn van een van de grote religies. Onlangs probeerde paus Franciscus onze liefde voor de schepping nieuw leven in te blazen via een encycliek waarin hij Franciscus van Assisi citeerde: ‘Lof zij u, Heer, door mijn zuster, Moeder Aarde, die ons voedt en leidt.’ Maar er is nog veel werk aan de winkel. Christenen in de Verenigde Staten blijken zich minder druk te maken om het milieu of milieumaatregelen dan atheïsten of mensen uit de new age, waarbij evangelicalen zich nog het minst druk maken van allemaal.
Extatisch ecologisme kan zich ook op een ongezonde wijze tegen wetenschap en technologie keren – tegen genetisch gemanipuleerde gewassen, tegen kerncentrales, die we beide nodig hebben om de komende klimaatcrisis te overleven. De meer wetenschappelijk onderlegde schumies, zoals Stephan Harding, erkennen dat we ons misschien zelfs moeten wagen aan geo-engineering, een grootschalig ingrijpen in de natuurlijke systemen op aarde, om de klimaatverandering de baas te worden. De natuur zelf, zo schreef Bacon, verandert voortdurend en probeert steeds nieuwe technologieën uit. Het moet mogelijk zijn om de wetenschappelijke methode te combineren met een heilige eerbied voor de natuur. Bacon zag voor zich hoe ‘de zielen van levende wezens alle kanten op springen en in oneindige variatie dansen’. Ik denk ook aan de grote natuurvorser Alexander von Humboldt, die naar de top van de Chimborazo-vulkaan in Ecuador klom en een epifanie had waarin hij de natuur ervoer als ‘een levend geheel [en niet als een] dode verzameling [van dingen]’. De natuur, zo benadrukte hij, is ‘een wonderlijk web van organisch leven’, ‘een natuurlijk geheel dat bezield is en bewogen wordt door innerlijke krachten’. We hebben zowel de wetenschappelijke methode als onze poëtische verbeeldingskracht nodig om dat web te kunnen waarnemen. Zijn inspirerende visie op de aarde als een netwerk van bezielde wezens, die onderling met elkaar verbonden zijn, bleek geen fantastisch idee, maar realiteit.
Dit is een fragment uit De kunst van controleverlies van Jules Evans. Het boek verschijnt eind augustus 2017.