Home Warm aanbevolen: Nieuwe vensters op de werkelijkheid
Mens en natuur

Warm aanbevolen: Nieuwe vensters op de werkelijkheid

Door Gert-Jan van der Heiden op 15 oktober 2013

Cover van 01-2013
01-2013 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In ons culturele geheugen neemt de titel van het beroemde boek van de Nederlandse wetenschapshistoricus E.J. Dijksterhuis een bijzondere plaats in. De mechanisering van het wereldbeeld brengt treffend tot uitdrukking welk perspectief op de natuur vanaf de tijd van Newton heerst. Maar de wetenschapsgeschiedenis is natuurlijk niet ten einde. In het bijzonder is het de vraag wat de natuurwetenschappelijke ontwikkelingen in de afgelopen eeuw met dit wereld- en natuurbeeld hebben gedaan. Deze vraag beantwoordt Koo van der Wal op onderhoudende en toegankelijke wijze in zijn lijvige boek Nieuwe vensters op de werkelijkheid. Hij betoogt dat de term ‘mechanisering’ niet langer adequaat is om het natuurbeeld dat oprijst uit de wetenschappen te duiden: ontwikkelingen zoals ‘de chaos theorie, de theorie van open, complexe, niet-lineaire dynamische systemen, de ontdekking van zelforganiserende vermogens van de natuur’ en ‘de idee van emergente fenomenen en eigenschappen’ openen nieuwe en ongedachte perspectieven op de natuur.

De vraag ‘Wat is de natuur?’ is geen onschuldige of louter theoretische vraag voorbehouden aan wetenschappers of filosofen. Ons antwoord op deze vraag beïnvloedt namelijk de wijze waarop wij met onze werkelijkheid omgaan. In de eerste drie hoofdstukken van Van der Wals boek wordt dit heel duidelijk. Hierin schetst hij de overgang van het mythische naar het newtoniaanse wereldbeeld waarin de natuur als uurwerk wordt opgevat. Dit newtoniaanse beeld van de natuur heeft grote gevolgen gehad voor de wijze waarop wij met de natuur omgaan. Voor ons is de natuur maakbaar en een vrij beschikbare grondstof voor al onze technologische activiteiten. Bovendien suggereert dit beeld dat het bewustzijn van de mens tegenover de gemechaniseerde natuur komt te staan en dat bewustzijn en gemechaniseerde natuur fundamenteel verschillend zijn.

De maatschappelijke en filosofische problemen waarmee deze newtoniaanse interpretatie van de natuur gepaard gaat, tonen de urgentie aan van een nieuwe filosofische reflectie op de natuur. Van der Wal stelt zich op het standpunt dat een dergelijke filosofische bezinning aan de volgende voorwaarde moet voldoen: de filosofie kan alleen een vruchtbaar antwoord op de vraag ‘Wat is de natuur?’ vinden wanneer zij zich laat informeren door het natuurwetenschappelijk onderzoek. Vanaf het vierde hoofdstuk richt de auteur zijn vizier dan ook op de centrale kwestie: wat zijn die nieuwe vensters op de natuur die worden geopend in de natuurwetenschappen en welke implicaties hebben zij voor ons begrip van de natuur? Aan de hand van een heel palet aan ontwikkelingen behandelt Van der Wal deze vraag. Een belangrijk motief dat steeds opnieuw terugkeert in zijn boek is de verandering die het begrip causaliteit ondergaat. In de newtoniaanse opvatting betekent causaliteit dat de verschillende processen die in de werkelijkheid optreden uiteindelijk afgeleid kunnen worden uit de wetmatigheden die op het laagste, fysische niveau van de natuur gelden. Causaliteit werkt hier dus een ‘bottom-up’, zoals de auteur dit noemt: oorzaken werken van het laagste, eenvoudigste niveau naar het hogere, meer complexe niveau van de natuur. Precies deze opvatting komt door allerlei ontdekkingen onder druk te staan. De natuur geeft namelijk blijk van vormen van zelforganisatie, een ander belangrijk begrip in het boek. Op een hoger niveau blijken er spontaan nieuwe structuren te ontstaan die niet kunnen worden begrepen vanuit het voorgaande niveau. Door het boek heen geeft Van der Wal hier sprekende voorbeelden van. Een van de eerste en meest elementaire vindt hij in de chemische reactie die Belousov en later Zhabotinsky hebben onderzocht. Het specifieke chemische mengsel dat zij brouwden gaf als reactie ‘een regelmatig terugkerende wisseling van kleur tussen geel en kleurloos’: hier ontstond als uit het niets een chemische klok. Deze nieuwe structuur en ritmische wetmatigheid was niet af te leiden uit de chemische componenten zelf, maar ontstond door de zelforganisatie van het mengsel.

Klaarblijkelijk, en Van der Wal geeft hiervoor veel bewijzen, kent de natuur kritische drempels. Zodra deze worden overschreden komen er spontaan nieuwe organisatievormen tot stand. Dit suggereert ‘dat de natuur uit een ladder van kwalitatief verschillende, niet tot elkaar herleidbare zijnsvormen bestaat’. Daarom moeten we causaliteit niet langer op newtoniaanse manier denken, maar moeten we eerder systeemtheoretisch denken. Een systeem is opgebouwd uit lagere orde bouwstenen met elk eigen wetmatigheden en organisatie. Kenmerkend voor een systeem is echter dat het meer is dan de som van zijn delen, zoals de auteur uitlegt. Naast de organisatie van de bouwstenen heeft een systeem een eigen organisatie en eigen wetmatigheden. Bovendien worden de processen van die lagere bouwstenen aangedreven door de hogere orde wetmatigheden van het systeem. Hier is dus niet alleen sprake van opwaartse veroorzaking, maar ook van neerwaartse causaliteit. Bovendien komt daarmee, in tegenstelling tot de newtoniaanse fixatie op de werkoorzaak, ook de doeloorzaak weer in beeld. Het proces van zelforganisatie is immers niet te verklaren door dit proces te reduceren tot een eerder en lager niveau, maar veronderstelt dat het wordt aangetrokken tot een bepaald doel dat zich in dit proces wil ontwikkelen.

Van der Wals overwegingen bij de begrippen zoals systeem, zelforganisatie en causaliteit – en het boek introduceert er nog meer – tonen aan hoe belangrijk dit project is. Nieuwe vensters op de werkelijkheid betoogt dat deze begrippen ook ons denken over leven, bewustzijn en ecologie vernieuwen. Zijn analyses van subjectiviteit en innerlijkheid impliceren dat het postklassieke beeld van de natuur radicaal breekt met het dualisme van bewustzijn en gemechaniseerde natuur dat het klassieke, newtoniaanse beeld beheerst. Mens en bewustzijn ‘behoren malle tot de “fabric of reality” en vertonen zich onder de voor hen gunstige voorwaarden’. Zo overtuigt dit belangrijke boek van Koo van der Wal dat onze tijd inderdaad een nieuwe natuurfilosofie nodig heeft die zich laat verwonderen door de natuurwetenschappen van vandaag. Aldus neemt de wijsbegeerte haar aloude vraag opnieuw op zich: ‘In wat voor een werkelijkheid leven we eigenlijk?’