Home Warm aanbevolen: Het ongrijpbare zelf

Warm aanbevolen: Het ongrijpbare zelf

Door Gert-Jan van der Heiden op 20 juni 2014

Cover van 02-2014
02-2014 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Vanaf het orakel van Delphi, waarvan de spreuk ‘Ken uzelf’ Socrates tot de wijsbegeerte inspireerde, en tot de hedendaagse narratieve theorieën over het zelf, is er een continue filosofische reflectie op de vraag wie of wat ‘het zelf’ eigenlijk is. Dat betekent echter niet dat door de geschiedenis van de filosofie heen steeds naar hetzelfde zelf gevraagd wordt. In zijn erudiete boek Het ongrijpbare zelf beoogt Jacques Bos dit vraagstuk historiserend te benaderen door te laten zien hoe ons zelfbegrip in de loop der tijd gevormd is – en de titel die de auteur zijn boek gegeven heeft suggereert bij voorbaat de onmogelijkheid van deze filosofische exercitie: we kunnen geen grip krijgen op het zelf en elk begrip van het zelf zal onvermijdelijk tekortschieten.

Door de concentratie op de geschiedenis van het zelfbegrip is de lezer snel geneigd een verband te leggen tussen Het ongrijpbare zelf en het indrukwekkende Sources of the Self, waarin Charles Taylor een ideeëngeschiedenis van het zelf biedt. Anders dan de ‘cultuurkritiek’ die hij in Taylors werk ontwaart, wil Bos in zijn eigen betoog echter vooral laten zien dat de ideeën over het zelf ‘voortkomen uit een historische context – en dus niet onvermijdelijk zijn of afgemeten kunnen worden aan een eeuwige waarheid’. De historische wording en niet de culturele impact van ons idee over het zelf staat in Het ongrijpbare zelf dus centraal. Deze werkwijze komt in het tweede hoofdstuk heel pregnant naar voren, waarin de auteur overtuigend laat zien dat de opvatting van het zelf in de Oudheid substantieel anders was dan die vandaag de dag is. Zo is er in de Oudheid geen sprake van een ‘subjectieve wil’ die ons handelen bepaalt, maar zoekt men de motieven van ons handelen vooral in ‘objectieve redenen’. Bovendien is er van de hedendaagse nadruk op onze unieke individualiteit nog geen sprake: zelfs de aandacht voor het karakter is in de Oudheid eerder een kwestie van typen dan van individuen.

Gegeven dit grote verschil met de Oudheid, dat Bos even kundig als toegankelijk beschrijft, komt de vraag op wanneer en bij welke denkers de belangrijkste omslagpunten in de geschiedenis van het denken te vinden zijn die aanleiding hebben gegeven tot de hedendaagse opvatting van het zelf. Om op deze vraag een antwoord te vinden, komt de auteur vanaf de eerste pagina’s van zijn boek met een systematische benadering, die tevens duidelijk maakt wat volgens hem het hart van het hedendaagse zelfbegrip is. Dit kent volgens de auteur vier dimensies: ‘innerlijkheid, identiteit door de tijd heen, de relatie tussen lichaam en geest, en de relatie tussen individu en gemeenschap.’ Van elk van die vier dimensie onderzoekt Het ongrijpbare zelf de wordingsgeschiedenis. Met betrekking tot elk van deze dimensies betoogt de auteur dat er zich in de zeventiende eeuw (en met name in het werk van John Locke) een cruciale verandering in onze ideeën over het zelf voltrekt, waarmee het hedendaagse perspectief op het zelf zich aankondigt.

In hoeverre de laatste these houdbaar is, hangt niet alleen van het zeer kundige historische onderzoek af, maar ook van de adequaatheid van de wijze waarop de auteur deze vier dimensies van het hedendaagse zelfbegrip expliciteert. Het is in dit kader opmerkelijk om te zien dat de geschiedenis van het innerlijk, die in het derde hoofdstuk wordt geschetst, aan het eind van de negentiende eeuw ophoudt bij de reflectie op het onbewuste en vervolgens weer opgenomen wordt in het zesde hoofdstuk, in verband met de verhouding tussen het individu en de gemeenschap, alsof de psychoanalyse niet ook een andere receptiegeschiedenis in het hedendaagse denken kent. Het is tevens opmerkelijk dat in het denken over de verhouding van lichaam en geest de fenomenologische traditie nagenoeg geen rol speelt in het betoog van Bos, terwijl hedendaagse ontwikkelingen binnen de cognitiefilosofie en het lichaam-geestvraagstuk toch een sterke opleving van belangstelling voor het werk van auteurs als Husserl en Merleau-Ponty vertonen. Dit laat zien dat Bos, wanneer hij spreekt over het hedendaagse zelfbegrip, zich voornamelijk concentreert op de problemen uit de analytisch georiënteerde cognitiefilosofie. Zodra eenmaal duidelijk is dat de auteur de hedendaagse problematiek vanuit deze invalshoek benadert, wordt ook duidelijk waarom hij aan het werk van iemand als John Locke zo’n prominente rol kan toeschrijven.

Dat een andere oriëntatie op het hedendaagse zelfbegrip wellicht tot andere omslagpunten in de geschiedenis van ons zelfbegrip zou hebben geleid, doet echter geen afbreuk aan het belang van dit boek. Elk van de hoofdstukken biedt een rijke historische wordingsgeschiedenis van enkele centrale thema’s in de hedendaagse philosophy of mind en cognitiefilosofie. Juist in deze tak van de filosofie, die soms wat ahistorisch aandoet, is een reflectie op de historische achtergrond van de vragen en thema’s een belangwekkende aanvulling, die doet inzien dat vragen en oplossingsstrategieën niet uit de lucht komen vallen. Zo legt Bos een treffend verband tussen Parfits gedachte-experimenten ontleend aan sciencefiction en Augustinus’ overwegingen bij slachtoffers van kannibalisme: beide auteurs hanteren soms wat eigenaardig aandoende gedachte-experimenten om inzicht te geven in de vraag wat menselijke identiteit door de tijd heen precies is.

De indruk die na afloop van lezing van Het ongrijpbare zelf vooral achterblijft is de eruditie die Bos aan den dag legt: een veelheid van denkers uit de geschiedenis van het Westen passeert de revue, en telkens weet de auteur in heldere, toegankelijke bewoordingen uit te leggen hoe deze denkers bijdragen aan onze ideeën omtrent het zelf. Dit boek is verplichte kost voor iedereen die wil weten hoe de vragen en thema’s uit de cognitiefilosofie tot stand zijn gekomen.