‘In welk ander land kan men genieten van een zo totale vrijheid’, staat (in het Frans) op de gevel van Westermarkt 6 in Amsterdam. Het is het huis waar René Descartes de zomer van 1634 doorbrengt. Spinoza, op dat moment 2 jaar oud, woont iets verderop in Amsterdam.
Descartes kwam naar Nederland om rustig aan zijn baanbrekende filosofie te kunnen werken. Het klimaat in de Nederlandse Gouden Eeuw was niet alleen uitstekend voor de handel en de schilderkunst, maar trok ook intellectuelen aan. En juist die vrije handelsgeest bleek heel vruchtbaar voor de filosofie, stelt Erno Eskens (p. 20).
Naast handelaren zijn Nederlanders ook calvinisten en die hechten een groot belang aan het persoonlijk geweten: de hoogste autoriteit is het eigen oordeel – ook dat kenmerkt het Hollandse denken. Dat subjectieve aspect is door de internationalisering van de academische filosofie in de verdrukking gekomen; de publieksfilosofie zet die kenmerkende Nederlandse traditie nu voort, volgens Ad Verbrugge (p. 30).
Denker des Vaderlands Hans Achterhuis wil daar de komende jaren een voortrekkersrol in gaan vervullen. Hij gaat niet voor ons denken, hij gaat ons al helemaal niks voorschrijven, maar hij zal via allerlei podia zijn filosofische expertise toevoegen aan het publieke debat en proberen dat een ‘duwtje in de goede richting te geven’. Waarna eenieder zelf zijn oordeel zal moeten vormen. Vanaf pagina 32 licht hij zijn rol toe.