De productie van ons eten wordt steeds zichtbaarder, maar de verwerking van onze ontlasting die daarop volgt blijft ver uit zicht. Justine Laurent en Rebeca Ibáñez Martín vinden het de hoogste tijd dat onze poeppraktijken zichtbaar worden gemaakt.
‘Ja, goed, maar hoe krijg je de mensen er dan toe om ook het vuile werk op te knappen?’ ‘Wat voor vuil werk?’ vroeg Oiies vrouw die het niet volgen kon. ‘Vuilnis ophalen, lijken begraven,’ zei Oiie. Shevek voegde eraan toe: ‘kwik delven,’ en had er bijna bij gezegd ‘stront verwerken’, maar het Iotische taboe op eschatologische uitdrukkingen schoot hem weer te binnen. Al in het begin van zijn verblijf op Urras had hij bedacht dat de Urrasti tussen bergen excrement leefden, maar het woord poep nooit in de mond namen. (Le Guin 1975:112)
In dit laatste artikel over het eetbare denken richten we ons op de ‘onmiddellijke toekomst’ van voedsel – uitwerpselen – en nemen we jullie mee naar het toilet en ver daaraan voorbij. Ondanks hun intuïtieve verwantschap gaat het ons niet gemakkelijk af voedsel en stront gezamenlijk te bespreken. En hoe zit dat met poepen en denken? In de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen hebben uitwerpselen beperkte, maar belangwekkende aandacht gekregen. Aandacht die vaak als ‘fascinatie’ geduid wordt, omdat velen hun wenkbrauwe optrekken bij een interesse in poep. Analytisch wordt poep toch meestal met walging en gepaste afstand behandeld. En in de praktijk doen we er alles aan om uitwerpselen te ontwijken, te verdoezelen en met minachting te behandelen.
De stront verwerkende infrastructuur, van toilet tot rioolwaterzuivering, draagt daaraan bij door uitwerpselen zo onzichtbaar mogelijk te maken. Wanneer de waterzuiveringsinstallatie bij Waternet recentelijk dan toch probeert om burgers bij hun activeiten te betrekken, is het niet verrassend dat dit mislukt. Zo vertelde een medewerker ons dat ‘de meeste mensen niet weten hoe een rioolwaterzuiveringsinstallatie werkt; we organiseren wel open dagen, maar het is niet genoeg.’ Paradoxaal genoeg herinnert het werk van deze waterzuiveringsmedewerkers ons er juist aan dat er veel praktische activiteit en tastbare infrastructuur nodig is voor onze ‘onzichtbare’ omgang met uitwerpselen. En al helpen deze infrastructuren ons bij het ordentelijk ontlasten, afvalstromen blijven zelden netjes binnen officiële maatschappelijke kanalen. Poeppraktijken stromen over naar het dagelijks leven. Daarom kijken we in deze bijdrage naar alledaagse omgevingen waarin men zichtbaar aandachtig omgaat met de eigen ontlasting.
Eerst bespreken we de theoretische fascinatie voor uitwerpselen en de wijze waarop historische benaderingen de moderne afkeer van ontlasting bevragen. Vervolgens gaan we dieper in op twee voorbeelden van een andere, zorgzame omgang met onze shit: Laurents onderzoek naar zindelijkheidstraining en Ibáñez Martíns etnografie van een alternatief rioleringssysteem. Terwijl Waternet grote moeilijkheden heeft om poep tot een publieke gedeelde zorg te maken, bespreken wij praktijken waarin poep altijd al geldt als collectieve materie. Zodoende schuiven we de moderne afkeer en de hardnekkige individualisering van fecale zaken terzijde, en maken we juist zichtbaar hoezeer poepen een collectieve onderneming kan zijn. Tot slot zullen we betogen dat dit een cruciaal aspect aanstipt waar we bij eetbaar doen en denken rekening mee moeten houden, of, om dicht bij onze materie te blijven, waar we should give a shit about.
Vaak verwijst men in analyses naar de intense walging die poep oproept om te beredeneren dat het van centraal belang is voor de moderne mens. Een aantal prominente denkers plaatst stront in het centrum van de aandacht, precies omdat we uitwerpselen het liefst ontwijken en verwerpen. Mary Douglas beweert bijvoorbeeld in haar klassieke werk Purity and Danger (1966) dat er niet zoiets bestaat als absoluut vuil. Veeleer is vuil wanorde; misplaatste materie, die verbannen moet worden om de sociale orde in stand te houden. Uitwerpselen verstoren zo ook de orde van het lichaam. Daar doelt Julia Kristeva (1982) op met haar notie van het abjecte: dat wat de grenzen van het autonome subject bedreigt, en daarmee als psychoanalytische ‘ander’ fungeert waartegenover subjectiviteit precies vorm krijgt. We zetten ons af tegen het abjecte, dat niet zozeer de afwezigheid van het reine, maar eerder het continue verstoren van orde en identiteit is. Ook de feministische denker Elizabeth Grozs theoretiseert uitwerpselen als de ander, als iets om afstand van te nemen. Zo schrijft zij in Volatile Bodies (1994: 207): ‘Excrementen bedreigen het centrum – het leven, het nette, het reine – niet van binnenuit maar vanuit de buitenste marge. (…) Het (sociale en psychische) doel is een zo groot mogelijke afstand te scheppen van het excrementale, om het snel te lozen, en de rotzooi op te ruimen.’
Deze analyses beschrijven en verklaren overtuigend het wijdverspreide ontwijken van ontlasting in westerse gewoontes. Maar ze dragen ook bij aan de naturalisatie van de moderne afkeer van stront. En dit vermijden is verre van natuurlijk, wat blijkt wanneer we haar ontstaan situeren in specifieke historische, materiële en sociale omstandigheden. David Inglis doet dit voortreffelijk in zijn A sociological history of excretory experience: Defecatory Manners and Toiletry Technologies (2001). Hij identificeert de ‘bourgeois fecale habitus’ als een verzameling praktijken die het beeld in stand moest houden van het bourgeois lichaam als ‘on-ontlastend’. En hij toont hoe dit gelijktijdig opkwam met het aanleggen van riolering en privéwaterclosets, die mensen in staat stelden om uitwerpselen zo snel mogelijk en met zo min mogelijk contact te verwijderen uit de huiselijke sfeer. Dit toont niet alleen het grote moderne vertrouwen op infrastructuren aan (Hawkins 2004), maar relateert het riool daarnaast aan de opkomst van natiestaten – of de ‘grote uitwerpseleninzamelaars’, in de woorden van Dominique Laporte (1978). Zulke benaderingen begrijpen het uit de weg gaan van uitwerpselen niet als een eigenschap van de ‘menselijke natuur’, maar als een historische, socio-technische prestatie.
Het historiserende perspectief op onze poep doet ertoe, juist nu. Plaatsen we fecale materie in de context van de verwoesting van het milieu, dan verschijnt ontlasting namelijk als een ontwrichtende planetaire stroom voedingsstoffen. De omvangrijke hoeveelheid menselijk afval die de moderne samenlevingen genereren is te verbinden met de notie van het Antropoceen, het idee dat we in een nieuwe geologische periode leven die bepaald wordt door menselijke littekens op de planeet. Het helpt echter niet om deze problemen toe te schrijven aan een generieke mens, voor wie ontlasting simpelweg een individuele biologische functie is. De aandacht voor historische praktijken stelt ons daarentegen in staat om een verband te leggen tussen de diepe shit waar we in zitten en de specifieke ontwikkelingen van modernisering en westers imperialisme. Nu de vraag naar planetair overleven steeds zwaarder op ons drukt, is het van belang ook grondig aandacht te besteden aan alledaagse praktijken van pies, poep en kots – voorbij hun vooronderstelde vermijding. Of zoals Nicolas Kawa het treffend verwoordt in zijn bijdrage aan het Lexicon for an Anthropocene yet unseen (2016): we moeten ‘voor onze shit gaan zorgen’.
Zindelijk worden
Een goede plek om te beginnen met het blootleggen van al het poepwerk is het kind dat langzaam aan lichamelijke processen went. Al draaien deze praktijken in principe om het opruimen van poep, het is een uitzondering op het moderne verzwijgen en vermijden van stront. Het werk van ouders, kinderen, families en verzorgers is namelijk vooral een kwestie van leren ermee te leven. Ons veldwerk bij families en crèches richtte zich op deze alledaagse omgang met poep, die de ontlasting soepel in het dagelijks leven liet passen. Het poepen van kinderen beperkt zich niet tot de nette grenzen van het toilet of zelfs maar het eigen huis, en toont zo welke complicaties en praktische aspecten er verder nog kleven aan poepen als socio-technisch werk.
Een interview begon vaak met een rondleiding door het huis, waarbij de ouders alle babyspullen aanwezen: stapels luiers en vochtige doekjes, verschoonmatrasjes, plaspotjes, crèmes, schone kleren, prullenbakken, wasmachines en hulpboeken over zindelijkheid. Dit is allemaal onderdeel van de alledaagse infrastructuur van kinderontlasting. Sommige families hadden een aangewezen plek voor verschonen en andere uitwerpselactiviteiten. Zelfs voor de ouders die deze dingen tot één plek inperkten, was het vaak sowieso een mobiele infrastructuur, altijd klaar om verplaatst te worden. Voor veel ouders was het verschonen thuis echter niet duidelijk afgebakend: omdat het huis te klein was om alle uitwerpselactiviteiten binnen de badkamer te houden of omdat ze er gewoon de voorkeur aan gaven luiers in de reguliere vertrekken te verschonen. Isa legt bijvoorbeeld uit hoe ze vochtige doekjes en luiers in vele verschillende ruimtes bewaart: ‘Dus als we allemaal in de woonkamer tv zitten te kijken, dan hoef ik niet naar de badkamer. Ik pak gewoon een doek uit de keuken, of een handdoek, leg het op de bank en verschoon hem. Ah ja, ik bewaar ook daar en daar extra luiers [wijst naar de bank en een tafeltje].’ De ruimtelijke ordening van kinderontlasting richt zich dus niet enkel op het beheersbaar of onzichtbaar maken van uitwerpselen. Integendeel, ontlasting is verspreid door het hele huis, afgestemd op de ritmes en complexiteiten van het dagelijks leven, om het poepen zo soepel mogelijk te laten verlopen.Dit blijkt des te meer zodra kinderen zindelijk worden gemaakt. Het toilet is weliswaar de voor de hand liggende plek voor het potje – makkelijk schoon te maken en het kind raakt gewend aan de wc – maar het blijkt onmogelijk poep naar één ruimte te verbannen. In Anita’s gezin, bijvoorbeeld, speelt het grootste deel van het dagelijks leven zich af in de woonkamer, en dus zet haar echtgenoot het potje daar neer wanneer ze hun oudste zoon Thijs zindelijkheidstraining geven. Als iedereen samen in die ruimte is, aan het spelen, praten, tv kijken of een zusje aan het verschonen, is het veel gemakkelijker Thijs er even aan te herinneren om op de pot te gaan zitten zonder dat hij hen hoeft te verlaten. Dit toont ook een ander aspect van ontlasten dat in het veldwerk zichtbaar werd: poepen is geen individuele bezigheid, maar veeleer een collectieve onderneming. De grenzen van het lichaam, het zelf en het private – streng gecontroleerd in de moderniteit – zijn niet helder te onderscheiden. En de ontlasting van het kind overschrijdt en bevraagt deze grenzen continu.
Dit werd ook duidelijk in een kinderopvang die Laurent bezocht. Daar werden kinderen in groepjes naar het toilet gebracht, zowel om de begeleiders werk te besparen als om de kinderen wat over ontlasting bij te brengen. In het grote gemeenschappelijke toilet zijn er bijvoorbeeld een paar stoeltjes waar de oudere kinderen op kunnen klimmen om met de verzorgers mee te kijken wanneer ze de luiers van de kleintjes verschonen ‘zodat ze leren hoe het werkt’. Thuis is het delen van dit soort praktijken vaak nog veel zichtbaarder, bijvoorbeeld wanneer kinderen hun ouders zien poepen of dat samen met hen doen. Sterker nog, veel ouders onderschreven het gevoel dat kinderen hebben vooral betekent dat je moet leren om met de deur open naar de wc te gaan. En ook dat poep een dagelijkse metgezel wordt, die alles vormgeeft: van voedselkeuzes tot de organisatie van het huishouden, en van gezondheidszorg tot de was. Deze aandacht voor de avonturen van kinderen (en hun ouders) met uitwerpselen benadrukt hoeveel collectief en verspreid werk er nog steeds nodig is om de moderne ontkoppeling van ontlasting mogelijk te maken – zelfs wanneer de moderne infrastructuur van rioolwaterverzameling en -zuivering er al is.
Creatief met tijd omspringen is onmiskenbaar onderdeel van deze avonturen. Luiers maken dit duidelijk, omdat verschonen regelmatig plaats moet vinden. Elke ouder had weer andere technieken rondom timing, maar iedereen had ‘een soort klokje in het achterhoofd’, zoals Lucia het samenvatte. Ondanks deze klok houden ouders de luiers de hele tijd in de gaten, bij hun neus houdend om eraan te ruiken, er aan voelend voor nattigheid, een hoekje openend om naar binnen te kijken, altijd de oren spitsend voor scheetgeluiden en de kinderen, en iedereen om hun heen, aankijkend op zoek naar aanwijzingen van ongemak. Het belang van timing benadrukt zo de vaardigheid van opmerkzaamheid. De indrukwekkende absorptiekracht van hedendaagse luiers perkt deze opmerkzaamheid ironisch genoeg in, omdat het minder opvalt als er gepoept is.
Tijdens het veldwerk vertelde men geregeld dat deze ‘moderne plastic’ luiers, met hun chemische geurtjes en absorptiekracht, alle sporen van poep verdoezelen, en het zo ouders vaak moeilijker maken om in te schatten of een kind aan verschoning toe is. En dit geldt niet alleen voor de ouders: ook de kinderen voelen minder nattigheid. Volgens sommige ouders maakt dit het de kinderen ook moeilijker om het ongemak te ervaren van het jezelf bevuilen, en stelt het zo het moment uit dat ze zelf zorg gaan dragen voor hun ontlasting. Een aantal praktijken komen dus samen in het collectieve werk van het verwerken van poep: van de organisatie van de omgeving tot zorgen voor de permanente aanwezigheid van extra luiers, en van regelmatige wasjes tot de beste trucs voor het weggooien van luiers. En al is het waar dat deze praktijken erop gericht zijn uitwerpselen te beteugelen en weg te werken, dan doen ze dit alleen door zich intensief te engageren met fecale materie.
Om soepel te poepen, werd ontlasting dus lang niet altijd vermeden of met walging bejegend. Integendeel, veel ouders en verzorgers benadrukten hoe belangrijk het was om poep te normaliseren als onderdeel van het dagelijks leven, en het niet walging of schaamte te laten oproepen. Ontlasting kwam tijdens dit veldwerk naar voren als praktisch probleem en niet als iets dat simpelweg ontweken wordt. Elke ouder vindt dit waarschijnlijk vanzelfsprekend. En dit is precies waarom het zo interessant is: ondanks het gegeven dat het ogenschijnlijk zo vanzelfsprekend is voor iedereen – of eerder juist omdat het dit is – blijven poep en bijbehorende praktijken strikt gescheiden van de ijle sferen van het westerse denken. Terwijl de zorg voor onze uitwerpselen juist een hoop werk kost: zorg voor het lichaam, het huis en onderlinge verhoudingen; zorg voor planning, timing en het voorhanden zijn van de juiste gereedschappen. Het is allemaal nodig voor de moderne omgang met, en verwerking van, fecale materie. Leren poepen gaat niet alleen over het verbergen van poep en het zo min mogelijk aanraken ervan, noch houdt het op bij de grenzen van het moderne individu. Deze verhalen laten zien hoe ontlasten soepel in een ingewikkeld dagelijks leven past, waar vooruitplannen, opmerkzaam zijn, ruiken, luisteren, kijken, gewoontes, rituelen en samenwerken allemaal bij horen.
Samen zorgen
Alfred, een bewoner van Ecodorp Boekel, legt bij een kop thee bij hem thuis uit hoe ze hier ecologisch experimenteren: ’We zijn niet aangesloten op het riool. Volgens de wet zou dit wel moeten, omdat er riolering dichtbij genoeg ligt. Maar we hebben gemeente Boekel ervan kunnen overtuigen dat we hier voor alles wat we doen zelf ecologisch verantwoordelijk willen zijn, ook wat betreft verzameling en zuivering van afvalwater. De gemeente gaf ons toestemming ons eigen waterzuiveringssysteem te bouwen en onderhouden.’ Ecodorpbewoners nemen de volledige verantwoordelijkheid voor hun afvalwater op een wijze die veilig is voor de inwoners en, wat voor hen net zo belangrijk is, respectvol voor het milieu. Zo hebben zij rioolwater, en poep in het bijzonder, tot een gedeelde zorg gemaakt. Net als in het vorige voorbeeld, is poep geen zaak om te ontwijken of bedekken, maar een van de dagelijkse, socio-materiële interventies.
Het besluit van de ecodorpelingen om een alternatief systeem te bouwen betrekt nood-zakelijkerwijs verschillende actoren in een proces. En deze ongebruikelijke aanpak van poep brengt nieuwe praktijken met zich mee, om poep te managen en te organiseren, zich ervan te ontdoen, erover te praten en ermee te werken. In plaats van alle huizen op de algemene riolering aan te sluiten, wilden de ecodorpelingen een gedecentraliseerd systeem van riolering en waterzuivering opzetten. Om ‘zwart’ water (afvalwater van toiletspoeling) van ‘grijs’ water (huishoudelijk afvalwater) te kunnen scheiden, bouwden de inwoners een ontvetter en septische tanks, verbonden aan een biologisch (helofiet)filter. Later gingen de ecodorpelingen nog een stap verder en bouwden ook een photobioreactor (PBR). Bij dit project raakte milieutechnicus Tania Fernandes betrokken en zij ontwierp een experimenteel PBR-systeem voor Ecodorp Boekel. In de PBR-buizen onttrekken algen (Chlorella sorokiniana) voedingsstoffen aan het zwarte water en kunnen ze ook micro-verontreinigingen eruit halen. Dit zuiveringssysteem wijkt op een aantal manieren af van traditionele gecentraliseerde systemen. Allereerst worden zwart en grijs water bij de bron al gescheiden, zodat het de waardevolle stoffen uit kleinere, beter handelbare volumes terug kan winnen. Daarnaast gebruikt dit systeem algen in plaats van bacteriën om zowel fosfor als stikstof uit het zwarte afvalwater te winnen.Poep als expliciet gedeelde zorg heeft een aantal implicaties. Als er bijvoorbeeld sprake is van gebrekkige hygiëne of slecht management, dan kan poep een probleem van publieke gezondheidszorg worden. Het belangrijkste doel van elk afvalwatersysteem is dan ook om mensen te beschermen voor de gezondheidsrisico’s die intrinsiek zijn aan poep. In Boekel richt de logica van de waterzuivering zich echter niet alleen op gezondheidsoverwegingen; mensen willen ook op zo’n manier voor hun poep zorgen dat het ‘beter’ is voor het milieu. De praktijken van schoonmaken en monitoren van het systeem maken goed zichtbaar hoe de ecodorpelingen bewust en ecologisch voor hun poep zorgen.
Gedurende het hele project wordt zorgvuldig bediscussieerd hoe de ecodorpelingen alles wat in hun toilet verdwijnt moeten reinigen en behandelen. Dit is geen uiting van een verlangen naar het controleren en moraliseren van het hygiënische, maar noodzakelijk: het systeem is afhankelijk van de de algen, en die kunnen gemakkelijk aangetast raken of gedood worden door bepaalde schoonmaakproducten. Zo brengt het systeem zelf een wens voor een schoner en gezonder milieu voort. Zorgen voor het milieu vertaalt zich naar zorgen voor het systeem, en dit materialiseert zich in normatieve regels voor de reiniging en het gebruik van de toiletten. Een gedeeld besef van collectieve zorg vindt uiting in individuele praktijken: gebruik geen ammonia, bleek- of schuurmiddel; spoel nooit verf, doekjes of tampons door; en gooi zo min mogelijk wc-papier in het toilet.
Poep wordt niet onzichtbaar en verdwijnt ook niet ineens. Ook is de reiniging van de riolering niet uitbesteed aan een externe partij, zoals bijvoorbeeld Waternet. Daarentegen blijft poep zowel ruimtelijk (in de PBR), lichamelijk (in lichaamstechnieken) als zintuiglijk (in het landschap) juist zeer nabij. Een kwestie die we in principe als individueel en persoonlijk zien (hoe maak ik de badkamer schoon) wordt een gemeenschappelijk thema en een gedeelde zorg, omdat individuele handelingen niet alleen effect op het geheel hebben, maar ook omdat het collectief via consensus tot praktische besluiten moet komen om het collectief als zodanig überhaupt te laten voortbestaan. De reinigingstechnieken van deze alternatieve poeppraktijken produceren een collectief lichaam dat poepen transformeert van een individuele naar een collectieve activiteit.Het monitoren van het systeem is onderdeel van het dagelijkse functioneren van de PBR. Het zuiveringssysteem is een reactor waarin de algen goed gedijen dankzij het zonlicht en voedingsstoffen uit de ontlasting. Maar er is van alles dat het systeem uit balans kan brengen. Te veel hitte bijvoorbeeld, of juist vorst, of een plotselinge dip in de pH-waarden kunnen de algen fataal worden. Deze infrastructuur rondom poep heeft constante begeleiding nodig en daarom creëerde Tania een WhatsApp groep getiteld ‘EcoAlgae’. Er zitten acht deelnemers in, onder wie Tania en drie van haar studenten, Ibáñez Martín als etnograaf en drie ecodorpelingen. Tania stuurt het volgende bericht op een dag in juli 2018:
‘Beste Remco en Martine, kunnen jullie voor de volgende 3 dagen naar de PBR kijken? Er zijn 4 belangrijke dingen: pH, temperatuur, lekkage en gas/CO2. De pH moet tussen de 6 en 8 zijn (in display). (…) Alle 4 kolommen moeten lucht bekketjes (sic.) hebben, dikke kolommen grote belletjes, dunne kolommen klein belletjes. (…) Lekkage is overal en dat zal heel duidelijk zijn.’
Eerst had Tania de dorpelingen gevraagd dit een paar dagen bij te houden. Al gauw besloten ze altijd de monitoring te doen, in plaats van een camera hiervoor te installeren. Een paar keer per week vroeg Tania om de waarden van een aantal variabelen, op tijden die de dorpelingen goed uitkwamen. Al snel raakten de berichten in de groep gestandaardiseerd en stuurden de bewoners elke ochtend een appje tussen zes en negen: ‘Temp 24, ph 6,68 in een van de dunne buizen kan ik geen bubbels meer ontdekken’ (20 juli 2018). ‘Temp 21, ph 6,73, bubbels weer alle vier’ (21 juli 2018). ‘Temp 21 ph 6,70 bubbels 3/4’ (22 juli 2018).
Monitoren is niet eenvoudigweg een kwestie van variabelen controleren en hun waarden delen. Het vergt ook andere vaardigheden, zoals anticipatie en reactie. Het bleek bijvoorbeeld van belang om bepaalde variabelen te voorspellen en daarnaar te handelen. Toen het halverwege januari koud begon te worden, werd de controle van temperatuur extra belangrijk. Als het zou vriezen zou het namelijk niet alleen rampzalig zijn voor de algen, maar ook voor het overige materiaal: rond het nulpunt zouden de vloeistoffen uitzetten en de buizen breken. De voorspelling en anticipatie van temperatuurwisselingen werd zo een cruciale variabele in de WhatsApp-groep, totdat ze besloten de buizen te legen en te wachten tot het warmer weer zou worden.Het moge duidelijk zijn dat poep in dit geval, in dit dorp, een gedeelde reden is voor praktische bekommernissen. Het leidt tot nieuwe vormen van zorg (schoonmaken), techniek (metingen) en monitoring (controleren en aanpassen). Zodoende verdringt dit collectieve omgaan met uitwerpselen een individueel begrip van het lichaam dat zich privé ontdoet van ontlasting zonder ook maar stil te staan bij wat er na het spoelen nog gebeurt.
Stront-analyse
In deze laatste bijdrage aan dit nummer hebben we aandacht besteed aan verschillende hoedanigheden waarin fecale materie ertoe doet. De hier beschreven alledaagse praktijken wijzen op het vele werk dat we verrichten om onze shit voor elkaar te krijgen: van de verspreide behandeling van kinderpoep tot het collectieve werk van een experimenteel waterzuiverings-alternatief. Uitwerpselpraktijken vereisen niet alleen een hoop werk, maar verplaatsen ook het handelen van het moderne individuele subject naar een handelen door verschillende mensen, instrumenten, infrastructuren, systemen en collectieven. In plaats van de definitie van poep als misplaatste materie voor lief te nemen, hebben wij uitwerpselen juist in bepaalde (on)alledaagse praktijken geplaatst. Zo werd ontlasting niet iets om te ontwijken, maar onderdeel van doorspoelen, schoonmaken of eten. Zoals Sjaak van Geest (2007) het motto van misplaatsing compliceerde, trekken wij de kwestie wat poep ‘is’ weer open. Zoals we in de introductie al suggereerden, is het van groot belang in tijden van ecologische crisis om voor onze eigen shit te gaan zorgen. Er is niet één juiste manier om dit te doen, maar het lijkt een goed begin om uitwerpselen tot een kwestie van zorg te maken.
Daarom betogen wij dat het beter is ‘to stay with the trouble’, in het goede gezelschap van Donna Haraway (2016). Dat betekent aandacht hebben voor de dagelijkse praktijken van het omgaan met poep, en uitwerpselen niet al te snel in een universeel geldende ordening van planeet en mensheid plaatsen. Waar het moderne regime van fecale verberging en verwijdering zulke praktijken actief onzichtbaar maakte, steunend op de rondom walging gecentreerde analyse van stront, hebben wij juist blootgelegd op hoeveel gedeelde en concrete praktijken onze omgang met poep altijd al berust. In het Antropoceen kunnen we bij uitstek niet meer uitgaan van de abstracties die in de moderniteit tot gezond verstand zijn verworden. We kunnen er daarentegen niet omheen ons denkwerk te betrekken op, en te laten beginnen met, deze materieel-semiotische, historische, concrete praktijken. Zelfs poep komt dan naar voren in zijn praktische en alledaagse verbondenheid met eten en eetbaarheid. In tijden van globale instabiliteit en ecologische verwoesting hebben we een eetbaar denken nodig dat niet teergevoelig is, en dat er goed aan doet rekening te houden met poep – ook wanneer dat niet gepast is, zoals aan tafel.