In het vlot geschreven tweede deel van Kritische geschiedenis van de westerse wijsbegeerte doet classicus, filosoof en wiskundige Henri Oosthout een geslaagde poging om een overzicht te bieden van de filosofie van de late Middeleeuwen tot de 20e eeuw. De afzonderlijke hoofdstukken zijn inzichtelijk en geven een goede indruk van de besproken ideeën. Het boek voorziet zodoende in de behoefte aan een leesbare introductie in de westerse wijsbegeerte die toegankelijk is voor een breed publiek. Het boek bestaat uit acht delen die een min of meer chronologisch overzicht bieden van de laatste duizend jaar van de geschiedenis van de westerse wijsbegeerte. Zoals dat wel vaker gaat bij overzichtswerken is er minder aandacht voor de late Middeleeuwen en de vroegmoderne periode. Pas in het derde deel ‘Macht van de rede’, waarin Descartes, Hobbes, Spinoza en Leibniz centraal staan, wordt er meer ruimte genomen om de ideeën van afzonderlijke filosofen uiteen te zetten. In ‘De eeuw van de verlichting,’ deel 4, is er veel aandacht voor het denken van Hume en wordt er opvallend genoeg een heel hoofdstuk gewijd aan de relatief onbekende filosoof en wiskundige Markies de Condorcet. Hier verraadt Oosthouts wiskundige achtergrond zich. Het vijfde deel is volledig gewijd aan Kant en vormt een zeer toegankelijke inleiding in de verschillende facetten van diens denken. Deel zes behandelt bekende 19e-eeuwse denkers als Kierkegaard en Nietzsche, maar gaat ook in op de ‘wijze uit het Noorden’ Johann Georg Hamann en de militaire strateeg Carl von Clausewitz. In ‘Tussen 1850 en Relevant reservoir 1950’, het zevende deel, worden meer uitgebreide besprekingen van denkers als Husserl, Bergson en Wittgenstein afgewisseld met korte schetsen van minder prominente figuren als George Santayana en John McTaggart. Het laatste deel is gewijd aan hoofdstukken uit het recente denken, waarbij een groot aantal denkers uit de 20e eeuw besproken wordt.
Dit artikel is exclusief voor abonnees