Home Uitgelezen: relevant reservoir

Uitgelezen: relevant reservoir

Door Martijn Boven op 20 juni 2017

Cover van 02-2017
02-2017 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

In het vlot geschreven tweede deel van Kritische geschiedenis van de westerse wijsbegeerte doet classicus, filosoof en wiskundige Henri Oosthout een geslaagde poging om een overzicht te bieden van de filosofie van de late Middeleeuwen tot de 20e eeuw. De afzonderlijke hoofdstukken zijn inzichtelijk en geven een goede indruk van de besproken ideeën. Het boek voorziet zodoende in de behoefte aan een leesbare introductie in de westerse wijsbegeerte die toegankelijk is voor een breed publiek. Het boek bestaat uit acht delen die een min of meer chronologisch overzicht bieden van de laatste duizend jaar van de geschiedenis van de westerse wijsbegeerte. Zoals dat wel vaker gaat bij overzichtswerken is er minder aandacht voor de late Middeleeuwen en de vroegmoderne periode. Pas in het derde deel ‘Macht van de rede’, waarin Descartes, Hobbes, Spinoza en Leibniz centraal staan, wordt er meer ruimte genomen om de ideeën van afzonderlijke filosofen uiteen te zetten. In ‘De eeuw van de verlichting,’ deel 4, is er veel aandacht voor het denken van Hume en wordt er opvallend genoeg een heel hoofdstuk gewijd aan de relatief onbekende filosoof en wiskundige Markies de Condorcet. Hier verraadt Oosthouts wiskundige achtergrond zich. Het vijfde deel is volledig gewijd aan Kant en vormt een zeer toegankelijke inleiding in de verschillende facetten van diens denken. Deel zes behandelt bekende 19e-eeuwse denkers als Kierkegaard en Nietzsche, maar gaat ook in op de ‘wijze uit het Noorden’ Johann Georg Hamann en de militaire strateeg Carl von Clausewitz. In ‘Tussen 1850 en Relevant reservoir 1950’, het zevende deel, worden meer uitgebreide besprekingen van denkers als Husserl, Bergson en Wittgenstein afgewisseld met korte schetsen van minder prominente figuren als George Santayana en John McTaggart. Het laatste deel is gewijd aan hoofdstukken uit het recente denken, waarbij een groot aantal denkers uit de 20e eeuw besproken wordt.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een ieder die een poging doet een duiding te geven van de geschiedenis van de westerse wijsbegeerte ziet zich voor de vraag gesteld hoe deze geschiedenis moet worden opgevat. Bijkomende moeilijkheid daarbij is dat veel filosofen daar uitgesproken ideeën over hadden. Dit kan geïllustreerd worden door twee uiteenlopende posities tegenover elkaar te plaatsen, die van Deleuze en die van Hegel. In een van zijn gesprekken met Claire Pernet spreekt filosoof Gilles Deleuze over de verlammende werking die de geschiedenis van de filosofie kan het hebben op het denken: ‘Hoe kun je nog tot denken komen als je Plato, Descartes, Kant en Heidegger niet hebt gelezen?’ Hij spreekt in dit verband over een ‘formidabele school van de intimidatie die experts in het denken fabriceert’. Iedereen die zich uitvoerig met filosofie bezig heeft gehouden, kent dit gevoel van verlamming. In zijn monografieën ontworstelt Deleuze zich hieraan door zich het denken van de behandelde filosoof radicaal toe te eigenen. De geschiedenis van de filosofie wordt door hem niet gezien als een beschrijving van historisch bepaalde ideeën die elkaar in een chronologische orde opvolgen, maar als een nog altijd relevant reservoir van ongerealiseerde potenties die alsnog in het heden geactualiseerd kunnen worden. Vanuit het perspectief van de 19e-eeuwse Duitse filosoof Hegel moet de geschiedenis van de wijsbegeerte daarentegen worden geïnterpreteerd als een teleologisch proces, waarin de mensheid – door allerlei tegenstellingen heen – steeds beter inzicht krijgt in het principe van vrijheid en rationaliteit dat aan haar ten grondslag ligt. Dit betekent dat filosofische ideeën uit het verleden vooral worden gezien als opeenvolgende stadia in de progressieve ontwikkeling van het denken.

Ondanks de grote verschillen tussen Deleuze en Hegel, gebruiken beide denkers materiaal uit de geschiedenis van de filosofie om tot een eigen filosofische positie te komen. Ze maken deze geschiedenis als het ware opnieuw vruchtbaar. De inzet van Oosthout is bescheidener. Hij wil enkel een overzicht bieden van de verschillende ideeën en gezichtspunten die in het verleden zijn geformuleerd. Zoals de titel al aankondigt, beroept Oosthout zich daarbij echter wel op een bepaalde ‘kritische’ methode. Dit houdt voor hem twee dingen in. 1) Een herlezing van de oorspronkelijke teksten vanuit een onbevangen blik. 2) Een evaluatie van de houdbaarheid van de ideeën die in de loop van de geschiedenis van de filosofie geformuleerd zijn. Het eerste brengt hem nader tot Deleuzes opvatting van de ongerealiseerde potenties, het tweede lijkt hem eerder in de richting van het vooruitgangsdenken van Hegel te duwen. Het is dan ook jammer dat Oosthout niet dieper ingaat op deze methodische uitgangspunten. Staat de nagestreefde onbevangenheid niet op gespannen voet met de toets van de houdbaarheid? Oosthout lijkt zich zelf ook van deze spanning bewust als hij opmerkt dat niet alle filosofen zich lenen voor de toets van de houdbaarheid. Als voorbeeld verwijst hij naar de poëtische schoonheid van de mythen van Plato of de essays van Montaigne.

Dit brengt ons bij een ander opvallend kenmerk. Oosthout verweeft de bespreking van filosofische ideeën met korte uitstapjes naar de wetenschap. In zijn opvatting bevindt de wijsbegeerte zich tussen de twee polen die worden vertegenwoordigd door de wetenschap (het streven naar waarheid) en de poëzie (de macht van de verbeelding). De wijsbegeerte verenigt beide polen. Helaas wordt dit interpretatieve kader niet uitgewerkt en blijft het onduidelijk hoe het de selectie van het besproken materiaal beïnvloed heeft. In ieder geval heeft het als gevolg gehad dat Oosthout op verschillende momenten ook aandacht besteedt aan wiskundige en natuurwetenschappelijke ontdekkingen, zoals Gerolamo Cardano’s ‘nutteloze’ bedenksel van de complexe getallen; het wiskundige grondslagenonderzoek van denkers als Gottlob Frege, David Hilbert en Bertus Brouwer; Isaac Newtons poging om de geheimzinnige ‘werking op afstand’ op te lossen, die werd geïmpliceerd door zijn theorie van de zwaartekracht; Albert Einsteins alternatieve hypothese van het bestaan van een zwaarteveld.

Tot slot moet nog worden opgemerkt dat er iets misgegaan is met de index van het boek. Wie zoekt naar Karl Marx wordt verwezen naar pagina 467-469, terwijl dit 423-426 moet zijn enzovoort.