Theatermaker Johan Simons bekent: ook hij is schuldig. Ook hij houdt van lekker eten en dure hotels, terwijl de wereld kapot gaat aan de doorgedraaide grijp- en graaicultuur. Maar wat is het alternatief? Leven op een onbewoond eiland, net zoals Crusoe.
‘Als je mij vraagt of ik een idealist ben, dan zeg ik: ja, dat wil ik wel zijn. Maar dat wil niet zeggen dat er geen idealen verloren zijn gegaan.’ Theatermaker Johan Simons, werkzaam bij NT Gent, slaapt slecht. Inslapen lukt wel, maar om half twee wordt hij wakker. Hij staat op, en gaat werken. Om half vier is hij zo moe, dat de slaap hem weer overvalt. Een uur voordat hij opstaat – zeven uur, de kinderen moeten naar school – wordt hij weer wakker. De man die de laatste jaren triomfen viert, onder andere met de theaterbewerking van romans (hij bracht van Michel Houellebecq Elementaire deeltjes en Platform op de planken, van Arnon Grunberg De Asielzoeker en binnenkort de korte novelle Foe van John Coetzee) gunt zichzelf geen rust. Hij moet de wereld wat vertellen; het verhaal over de noodzaak idealen overeind te houden, hoewel de schaduw van de moderne vervlakking moeilijk is tegen te houden. Over de noodzaak het kwaad te tonen, maar ook over de hoop die desondanks altijd blijft doorschemeren – zelfs in het op het oog zo cynische universum van Houellebecq. Simons moet dat vertellen. Ondanks dat ook hijzelf, hoe hard hij ook werkt, dreigt te worden ingehaald door de dood. ‘Ik heb zo veel ideeën, ik kan ze nooit allemaal verwezenlijken. Dus ik werk te hard. Dat is doodsangst, ja.’ Begraaft hij zich in het werk, om de angst te ontlopen? Ja, zeker. Maar tegelijkertijd is het ook het tegenovergestelde: het harde werken is een manier om de dood recht in het gezicht te kunnen blijven kijken, net zonals hij zijn vliegangst gedeeltelijk heeft overwonnen door tegen zichzelf te zeggen: ‘Ik ben doodsbang, maar dat mag.’ Simons is een idealist met vliegangst. Dat is tegenstrijdig, beaamt hij, want een idealist moet durven vliegen. Maar zo is hij.
Het begin van de voorstelling Platform overvalt het publiek. Met een harde klap dondert het decor op het podium. De bom, die aan het einde van Houellebecqs roman het seksvakantieparadijs van Michel en Valérie verwoest, is ontploft. Tussen de stukgeslagen plastic tuinmeubelen vermengd met vakantiekleding, scharrelen de acteurs wat rond. Bij Simons dringt de werkelijkheid door in het theater, op alle mogelijke manieren. Simons heeft de wereld immers wat te zeggen, en dat doe je niet door middel van illusie: ‘Er is al genoeg illusie op de televisie.’ Nee, die werkelijkheid wordt het theater binnengesleurd -rauw, expliciet, zoals Simons zegt: gespeend van iedere vorm van schoonheid. Want schoonheid is illusie.
‘Ik haal die wereld het theater binnen door hedendaagse thema’s aan te snijden, maar ook door de speelwijze die ik nu aan het ontwikkelen ben. Net zoals in de werkelijkheid kan alles uit de hand lopen. Want die tuintafel valt werkelijk, en gaat echt aan diggelen. Tijdens de repetities vlogen de stukken soms de zaal in. De acteurs moeten ook steeds improviseren, want het decor valt natuurlijk altijd weer anders. En ik hoop dat geen enkele acteur een poot breekt als hij scharrelt in die rotzooi. Het kan ontsporen, want dat is werkelijk, en de werkelijkheid ontspoort voortdurend.’
De werkelijkheid van Michel en Valérie, de hoofdpersonages van Houllebecqs roman, ontspoort ook. Michel en Valérie leven in een doorgeslagen grijp- en graaicultuur: ónze cultuur. Simons: ‘Maar wat ik aan dat stuk bizar vind, is dat er een echte liefdesrelatie bestaat tussen die twee, en dat zij zich meer dan alleen staande weten te houden binnen die graaicultuur. Daarin toont Houellebecq zich eigenlijk een romanticus. Liefde is schijnbaar iets dat er altijd kan zijn, ongeacht in wat voor omstandigheden je leeft, en op wat voor een manier je deelneemt aan die graaicultuur. Want die twee verrijken zich ten koste van alles, en zij zijn helemaal niet meer bezig met de wereld waarin zij leven.’
Schuld
Tot twee keer toe wordt tijdens de voorstelling gezegd dat er rellen zijn in de Parijse voorsteden. ‘Maar daar wordt op geen enkele manier op gereageerd. En dat is ook mijn eigen reactie op al die ellende die je in de wereld ziet. Wij zijn in staat om binnen een minuut de ellende te vergeten. De reactie op tweehonderd doden is… je schouders ophalen. Het is gewoon weer weg.’
Je zou cynisch kunnen worden van een dergelijke constatering. Toch geeft Simons daar niet aan toe. Ja, hij toont graag het kwaad – zoals hij eerder deed, bij het Zuidelijk Toneel Hollandia, met onder andere een bewerking van Shakespeares Richard III, een scrupuleloze, machiavellistische koning. Volgens Simons is het laten zien van het kwaad bijna een therapie, een ‘homeopathische toediening’ – het kwaad met kwaad bestrijden. Maar toch: ‘Je mag niet cynisch worden, daar heb je niets aan. Als ik alleen maar zwart zou denken over de mensen, dan zou ik mijn kinderen ook niet kunnen opvoeden. Ik kan mijn kinderen niet in een wereld zetten waar niets er meer echt toe doet.’
‘De hele westerse cultuur is op een bepaalde manier schuldig. We leven in een systeem dat op het “ik” is gericht. Ik moet het eerst goed hebben. Ik moet eerst binnen zijn, dan pas kan ik jou gaan helpen. Het is begrijpelijk dat mensen in verweer komen tegen dit op uitbuiting gebaseerde systeem. Daarom kan het publiek dat naar Platform kijkt, zich wel voorstellen hoe het zo ver kan komen dat een terrorist Club Med Aphrodite, opgezet door Michel en Valérie, opblaast. Maar dat er doden bij vallen, is daarmee niet goedgepraat. Ondanks de schuld die deze twee mensen hebben, aan het feit dat zij mensen uitbuiten, kun je niet ontkennen dat er tussen hen een echte liefde is. En op dat moment is die liefde een groot goed dat niet zomaar kapotgeschoten mag worden. Daar wilde ik aan vasthouden, aan die liefde zelf.’
Foe
Simons geeft toe: ‘Maar ik ben ook zelf een vertegenwoordiger van die schuldige maatschappij. Ik heb een eigen huis, ik slaap graag in een duur hotel en ik houd heel erg van lekker eten. Ik doe eraan mee. De enige manier om aan die schuld echt te ontsnappen, is op een verlaten eiland te leven.’
Een man op het verlaten eiland, daar gaat de volgende productie van Simons over. In Coetzees novelle Foe leeft Crusoe, net als zijn beroemde naamgenoot, samen met Vrijdag, ver van de bewoonde wereld. In Coetzees bewerking zijn de twee geen maatjes die elkaars eenzaamheid verdrijven, maar een blanke meester en een zwarte slaaf, een slaaf die zich niet uitspreekt, want zijn tong is lang geleden uitgerukt. Hun verhouding wordt verstoord door de komst van een vrouw, Susan Barton, die hen wil redden, of op z’n minst – beschaven.
Crusoe is een man die de wereld niet meer vertrouwt, die er zich radicaal van heeft afgescheiden. Simons vindt dat jaloersmakend mooi: ‘Crusoe maakt zich niet schuldig. Hij wil gewoon niets met de beschaving te maken hebben. En hij laat misschien zien dat zijn eigen beschaving beter is. Ik zou dat niet kunnen opbrengen. Maar ik zou wel willen dat ik dat kan. Ik vind dat we dat soort dingen veel meer moeten willen. Niet om het werkelijk te doen, maar om na te denken wat ze inhouden, wat ze over onszelf zeggen. We zijn zo bevuild door de maatschappij waarin we leven dat we ons voortdurend proberen te rechtvaardigen door te zeggen “maar zo zou je toch niet willen leven?”. Dat is een vraag van iemand die zich probeert vrij te pleiten. Ja, ik vind het ook heel erg prettig om in een duur hotel te slapen. Ja, maar ik vind het ook heel fijn om duur uit eten te gaan… We moeten ophouden om ons vrij te pleiten. We zijn gewoon schuldig. Klaar.’
Peinzend: ‘Ja, dat vind soms heel lastig, dat ik op die manier deelneem aan de maatschappij.’
De afwijzing van de beschaving door Crusoe vindt Simons niet getuigen van cynisme. ‘Ik vind Crusoe absoluut geen cynicus. Absoluut niet. Door de zorgvuldigheid waarmee Crusoe naar de wereld kijkt, is hij, paradoxaal genoeg, idealist pur sang. Hij zit op een eiland, maar wat hij over de wereld zegt, is zo waar en zo poëtisch. Op een gegeven moment vraagt Susan Barton, die de beschaving wil binnenhalen op het eiland: “Waarom schiet je geen walvissen? Dan kunnen we kaarsen maken en ’s avonds bij het kaarslicht lezen, dan kunnen we ons ontwikkelen.” En Crusoe antwoordt: “Nee, we moeten met onze ogen opnieuw wennen aan de duisternis”.’
Dit dwingt ons om na te denken over onze doorgeslagen ontwikkelingsdrang, vindt Simons. ‘We ontwikkelen alleen maar door en door en door, maar we weten helemaal niet meer waarom, we denken helemaal niet na of het noodzakelijk is om ons verder te ontwikkelen. Ik zie vooral een horizontale ontwikkeling in de maatschappij, een oppervlakkige ontwikkeling, en geen ontwikkeling in de diepte.’
‘Vooral in Nederland zie je die tendens. Alles is van even grote waarde. Maar daardoor krijg je een horizontale lijn, alleen maar oppervlakte. Dat zie je ook in de neiging naar vermenging van kunst en entertainment. Dat zijn dingen die je absoluut moet scheiden. Marco Borsato is volstrekt iets anders dan Messiaen. Of de vermenging van non-profit met commercie. Neem nou de NS. Daar hebben mijn voorouders, de socialisten, keihard voor gevochten. Want dat moet van iedereen zijn. En dat moet geprivatiseerd worden? Dat is ontwikkeling? Dat is domheid, het is het verloren laten gaan van een groot goed, vind ik. Daarom kan ik ook zo jaloers zijn op Crusoe. Dat iemand nog zo zuiver kan denken. Dat moeten we leren, om terug te denken, in plaats van om vooruit te denken.’