Zo nu en dan kom je iemand tegen die, als je over filosofie begint, meteen zegt dat ‘alles relatief’ is. Uiteindelijk zal hij of zij daarmee zoiets bedoelen als: relatief is wat wij als menselijke individuen van dingen vinden. Laten we zeggen dat ‘realisten’ in de filosofie mensen zijn die dat betwisten, en ook meteen maar toevoegen dat er verschillende manieren zijn om zich van die taak te kwijten. In dit nummer van Wijsgerig Perspectief staat een recente groep denkers centraal die opereert onder verschillende namen, maar uitgaat van uitgangspunten die het realisme op een speculatieve wijze benaderen, hier aangeduid onder de noemer speculatief realisme. ‘Realistisch’ in de zin van de stellingname dat er een werkelijkheid bestaat afzonderlijk van onze categorisering ervan; ‘speculatief’ in de zin dat het denken daar desalniettemin inzicht in geeft.
Terwijl het na Kant gemeengoed werd dat de mogelijkheid van kennis berust op de samenkomst van empirische data met de rationele structuur van het subject, trekt het speculatief realisme de conclusie dat dit model van het denken, om met Socrates te spreken, een windei is. Deze groep hedendaagse denkers stelt enerzijds, met Quentin Meillassoux, dat dit model de letterlijke waarheid van objectieve kennis op de tocht zet door de kennis afhankelijk te maken van het kennende subject; anderzijds, met Graham Harman, dat de filosofie op deze manier één relatie (die tussen mens en wereld) boven alle andere (die tussen alle soorten dingen die er zijn) verheft, waarmee de filosofie eenzijdig wordt. Deze groep maakt een nieuwe wending in het denken: een tegelijk speculatieve en realistische, met vragen naar de wereld op zichzelf.
Het speculatief realisme wordt gedreven door een sterk verzet tegen het antropocentrisme. Daarbij wordt verondersteld dat de niet-menselijke wereld in zichzelf manieren bevat om zich te organiseren (of te desorganiseren). Dit geeft aanleiding tot een politieke analyse waarin de grenzen van de mens op een eerlijkere (dat wil zeggen op een niet-antropocentrische) wijze in kaart worden gebracht. Of, om met Bruno Latour te spreken, dat wij als mensen deel uitmaken van een netwerk van actoren, waarin we nog steeds een belangrijke rol spelen, maar waarin we sterker bepaald worden door andere, niet-menselijke actoren dan we zelf vaak willen toegeven. Het speculatief realisme kent verschillende vertakkingen, die ieder weer hun eigen nadruk leggen op een bepaald filosofisch, ethisch of politiek probleem. Om aan de verscheidenheid van theorieën en toepassingen recht te doen, hebben we vijf auteurs gevraagd om vanuit hun eigen expertise een van de stromingen of thema’s die erin op het spel staan te omschrijven.
Het openingsessay van Arjen Kleinherenbrink legt uit hoe de herwaardering van objecten, tegelijkertijd een herwaardering van het subject betekent. In gesprek met het existentialisme van Sartre –dat stelt dat het menselijk subject nooit overeenkomt met wat hij vindt, waaruit hij bestaat en wat hij ervaart, maar daar een radicale vrijheid tegenover behoudt – betoogt Kleinherenbrink op basis van objectontologie dat we de mens beter in termen van vermogens kunnen duiden. Onze vermogens staan niet los van de wereld om ons heen, maar vormen zich naar gelang de objecten die we daarin aantreffen.
In het tweede essay laat Tim Miechels zien hoe Markus Gabriel een positie ontwikkelt tussen twee uitersten in, enerzijds het standpunt van de ‘metafysicus’ die de werkelijkheid reduceert tot één principe en de ‘constructivist’ anderzijds, die stelt dat we alleen zinvol over de werkelijkheid kunnen praten voor zover die aan ons verschijnt. Voor Gabriel bestaan zowel onze subjectieve ervaringen van feiten als deze feiten zelf en moeten we om recht te doen aan de complexiteit van de werkelijkheid een ‘zinveldontologie’ ontwikkelen. In deze ontologie is geen ruimte voor een concept als ‘de’ wereld en houden uitspraken als ‘wij zijn ons brein’ en de mogelijkheid van kunstmatige intelligentie geen stand.
Het speculatief realisme heeft misschien nog wel de meeste invloed gehad in de kunst-wereld. Zo heeft het Londense ArtReview magazine sinds 2013 al enkele malen speculatief realisten opgenomen in hun jaarlijkse ‘Power 100’-lijst, een overzicht van de meest invloedrijke figuren uit de internationale kunstwereld. Reden genoeg voor ons om voor het derde essay twee kunstenaars te vragen een korte reflectie te schrijven over hoe zij zich door het speculatief realisme hebben laten inspireren. Marina Sulima vertelt over haar filmproject Parcelpaedia, waarin ze op speculatieve wijze reflecteert op het zogenaamde ‘Italiësyndroom’. Lietje Bauwens gaat in op twee artistieke projecten waarin kunstenaars en speculatieve academici op elkaar reageren, met als inzet vanuit het onbekende te denken en te experimenteren met de grens tussen ‘wat is’ en ‘wat kan zijn’.
Als afsluiter maakt Evelien Geerts een dichte, uiterst informatieve kaart van het speculatief-realistische landschap. Hoe verhouden speculatief realisme, nieuw materialisme, feministisch nieuw materialisme, objectgeoriënteerde ontologie en Bruno Latours actor-netwerk-theorie zich tot elkaar? Een poging tot een alternatief: Haar stuk schetst deze verhoudingen zeer terecht niet louter in metafysische termen, maar gaat ook in op de wijze waarop ze invulling geven aan agency, vitaliteit en macht.