De filosofie is het eten vergeten. Dat verwijt hoor je vaak, terwijl tegelijkertijd bijna iedereen koortsachtig zijn dieet overdenkt. ‘Foodies’ zwengelen steeds weer nieuwe voedselhypes aan, van paleodiëten tot glutenschuwers. De uitdijende schappen met namaakvlees doen vermoeden dat vegetarisme en veganisme hun idealistische niche definitief verlaten. Daartegenover staan een hernieuwde aandacht voor het slagersambacht en de vraag naar kwaliteitsvlees. Beide lijken ondersteund door de vele boeken en documentaires over de massale bio-industrie die het lijden van dieren en de verwoesting van natuurlijke milieus zichtbaar maken. En de toekomst van de landbouw en veeteelt is terug op de politieke agenda, nu de minister pleit voor een omslag naar ‘kringlooplandbouw’ in 2030.
Met zoveel maatschappelijke ophef en aandacht is er behoefte aan wijsgerige perspectieven die het kaf van het koren scheiden. In dit nummer pogen we het eetbare te denken, door het gehele traject aandachtig te volgen van microbe tot mond, van boerderij, supermarkt en eettafel tot aan het toilet, van de kennis over gezond eten en de ethiek van technologische voedselvernieuwingen tot aan de politiek van voedselketens en de zorg om onze ontlasting. Het eetbare eist ook van ons om anders te denken: minder over algemeen geldende concepten en meer over de concrete, lokale complexiteit van ons eten.
Dieetgoeroes spelen daar al lang handig op in, laat Bart Penders in de eerste bijdrage zien. Terwijl voedingswetenschappers zich in debatten over gezond eten op ‘puur’ wetenschappelijk bewijs beroepen, wordt deze wetenschappelijke waarheid tot hun eigen verbazing niet vanzelfsprekend beloond met geloofwaardigheid. Nogal eens leggen wetenschappers het zelfs af tegen de auteurs van dieetboeken, die retorisch op de individuele ervaring inspelen. Penders leidt deze verwarrende controverses over wat gezond is terug tot de strikte grenzen die in het moderne kennisideaal tussen natuur en cultuur getrokken zijn. Ons eten bulkt echter van zaken die zich niet netjes aan deze grenzen houden. Penders roept de moderne voedingswetenschappers daarom op te leren van de wijze waarop niet-moderne diëtisten hun publiek bereiken.
Kweekvlees stelt ons als mogelijke technologische oplossing van het voedselprobleem voor ethische kwesties. Cor van der Weele onderzoekt in de tweede bijdrage de empirische obstakels die ons verhinderen voor een verantwoordelijke samenleving te kiezen. Het is hierbij van groot belang om de tweedeling in de mens als consument enerzijds en als burger anderzijds los te laten. Van der Weele toont dat een kortsluiting tussen de verlangens van deze twee rollen vaak tot ambivalentie en ‘onverantwoorde’ keuzes leidt. Maar tegenover ons voedsel, dat niet alleen onszelf maar altijd ook de wereld om ons heen aangaat, kunnen we het ons niet veroorloven besluiteloos te blijven. Om met die ambivalentie om te leren gaan, stelt van der Weele, hebben we nieuwe vaardigheden nodig.
Het doet er daarnaast ook toe hoe een maaltijd ons bord bereikt. Cristina Grasseni onderzoekt de politiek van voedselverwerving en de mate waarin wij ‘voedselburgers’ zijn. In haar tekst bestudeert ze alternatieve voedselnetwerken en hoe deze (zouden kunnen) bijdragen aan de transitie naar een duurzame samenleving. Zij bestrijdt de gedachte dat simpele technologische oplossingen ons deze gewenste toekomst opleveren omdat de eter daarin alleen als consument een rol heeft. Alternatieve voedselketens kunnen daarentegen juist burgerschapslaboratoria zijn: lokale gemeenschappen waarin burgers zich op veel meer vlakken dan alleen voedsel kunnen ontwikkelen. Hoewel Grasseni tegen de mogelijkheid van globale oplossingen pleit, waarschuwt ze ook dat lokaal in deze context niet per se progressief betekent.
Tot slot komt de onmiddellijke toekomst van het eten aan bod: poep. Waar de massale productie van ons eten sinds enige jaren steeds zichtbaarder wordt, blijft de verwerking van onze ontlasting ver uit zicht. Rebeca Ibáñez Martin en Justine Laurent storten zich daarom op stront. De fascinatie, walging en vermijding die poep in het moderne denken oproept, heeft materieel vorm gekregen in de gigantische riool- en waterzuiveringssystemen. Laurent en Ibáñez Martin zetten daar praktijken tegenover waar uitwerpselen soepel in het alledaagse reilen en zeilen passen en voorwerp zijn van gedeelde zorg: zindelijkheidstraining en een alternatief waterzuiveringssysteem. In de prangende context van het Antropoceen vinden Laurent en Ibáñez Martin het van belang beter voor onze zooi te gaan zorgen: het zichtbaar maken van poeppraktijken is een eerste stap.
Van het Sonja Bakkerdieet tot een kweekvleesburger, van melkveehouders in de Italiaanse Alpen tot de bewoners van een ecodorp in Boekel: de rijkdom aan voorbeelden in de verschillende bijdragen toont de complexiteit van ons eten en de uitdaging voor het eetbare denken. Zo ontstaat er hopelijk een beter beeld van het netwerk van mensen, dieren, planten en technologische artefacten dat uw broodje kaas, braadworst of vegaburger mogelijk maakt, waardoor u hopelijk grip vindt om het eetbare eens anders te denken.