Het is een cliché te zeggen dat het onderwijs – van lager tot hoger – permanent in beweging is. Of deze beweging ook een verbetering is, daarover lopen de meningen zeer uiteen. Denk bijvoorbeeld aan de vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON),
waarvan filosoof Ad Verbrugge een belangrijk boegbeeld is. BON is van mening dat het onderwijs juist door allerlei veelal van hogerhand opgelegde hervormingen sterk aan kwaliteit heeft ingeboet. In het manifest op de website staat een doorwrochte kritiek op het didactische concept van het zogenaamde ‘nieuwe leren’, dat in combinatie met marktwerking in het onderwijs desastreuze gevolgen zou hebben voor de kwaliteit van het onderwijs. In de onderwijsbenadering van dit nieuwe leren ligt het accent vaak meer op het aanleren van generieke vaardigheden dan op de overdracht van specifieke vakkennis door de vakbekwame docent. De gedachte hierbij is dat kennis tegenwoordig snel achterhaald is, subjectief wordt geconstrueerd en dat leerlingen of studenten beter wegwijs gemaakt kunnen worden in het opzoeken en beoordelen van informatie dan te worden getraind in vakkennis.
Docenten hebben daarbij de faciliterende rol van coach. De aandacht verschuift hierbij – aldus BON – van de toe-eigening van de stof naar de manier waarop de leerling of student dat doet: de leerling of student staat zelf steeds meer centraal. Deze moet worden verleid tot wat het programma van hem of haar vraagt.
De Onderwijsraad heeft evenwel recent – en tot groot genoegen van BON – een verkenning gepubliceerd waarin ze grenzen aan het centraal stellen van de leerling bepleit wanneer individuele belangen van leerlingen botsen met de maatschappelijke en publieke
belangen van het onderwijs. Kortom, het onderwijs is permanent in beweging waarbij tal van vooronderstellingen over
kennis, de autoriteit van de leraar en het maatschappelijke belang van onderwijs een rol spelen.
In dit themanummer wordt allereerst over het onderwijs gefilosofeerd aan de hand van twee eigentijdse filosofen die zelf niet direct te boek staan als onderwijsfilosofen, maar wellicht juist daarom een frisse blik kunnen genereren. Martijn Boven analyseert twee verschillende onderwijspraktijken uit het boek De onwetende meester van Jacques Rancière: de traditionele praktijk van de wetende meester die uitleg geeft en kennis overdraagt en de meer experimentele praktijk van de onwetende meester die vooral gericht is op de verificatie van aandacht. Van beide praktijken onderzoekt hij een aantal principes die erin werkzaam zijn. Terwijl de ene praktijk uitgaat van ongelijkheid – de leerling moet opgetild worden tot het kennisniveau van de leraar –, gaat de andere praktijk uit van een volkomen gelijkwaardigheid van alle intelligenties.
Anton Simons biedt met Giorgio Agamben een kritiek op het denken in termen van (onderwijs)doelen. Hoe maken we in het onderwijs het meest efficiënt gebruik van de middelen en hoe motiveren we de leerlingen tot het behalen van optimale resultaten? Onoverdacht bij dergelijke vragen blijft de onderliggende aanname van een rationele afstemming van middelen op een doel. Aan de hand van Agambens interpretatie van Bartleby – de klerk uit de novelle van Herman Melville, en zijn befaamde antwoord ‘I would prefer not to’ op elk verzoek van zijn baas om taken uit te voeren – komt hij met een zeer tegendraadse visie op onderwijs. Centraal
daarin staat Agambens begrip ‘potentialiteit’ of vermogen, als zuiver vermogen dat niet opgaat in actualiteit of resultaat.
Veel hedendaagse onderwijsvernieuwers en verdedigers van het nieuwe leren hebben zich impliciet of expliciet laten inspireren door het werk van de Amerikaanse filosoof, pedagoog en psycholoog John Dewey (1859-1952). De school zou in zijn visie een bijdrage moeten leveren om kinderen tot volwaardige leden van een democratische maatschappij te maken. Het begrip ervaring is bij Dewey een kernbegrip. In zijn bijdrage legt Paul Jeunhomme uit wat dit begrip ervaring bij Dewey precies inhoudt. Het doel van het onderwijs is niet kennisverwerving, maar doorgaande ervaringsverrijking. Jeunhomme laat zien dat het hedendaagse – en door critici verguisde – pleidooi om het onderwijs te laten aansluiten bij de eigen beleving van de leerling juist op een misvatting berust van Deweys begrip van ervaring!
Tot slot laten Jeroen Onstenk en Rob Bartels zien hoe in het middelbaar beroepsonderwijs het oude begrip ‘Bildung’ een nieuwe actuele invulling kan krijgen. In de huidige curricula van het vmbo en mbo vinden we meestal wel geïsoleerde vakken als maatschappijleer of burgerschap. Maar Onstenk en Bartels bepleiten meer dan dat, namelijk de koppeling van vakmanschap en modern burgerschap.
In dit nummer vindt u de laatste bijdrage van Mariëtte Willemsen aan de rubriek ‘Filosofie en beeld’. Mariette heeft deze rubriek vier jaar verzorgd en ze vindt het tijd om het stokje over te dragen. We bedanken Mariëtte bij dezen voor haar mooie stukjes.