Vroeger waren ingenieurs helden. Tegenwoordig zijn ze verdacht. Toch zijn er ook nu nog ingenieurs die dappere plannen durven te maken.
Waar voor 1950 ingenieurs als de helden van de toekomst vereerd werden, worden ze na de waterstofbom gewantrouwd als bron van malaise. Techniek heeft niet alleen gemak opgeleverd, maar ook grote problemen en daarom wordt er nu niet meer vanzelfsprekend enthousiast gereageerd op 'dappere' plannen, zoals bouwen op de maan. Alsof de techniek nog niet genoeg heeft aan de inlijving van lichaam en geest, met respectievelijk de genetische manipulatie en de informatietechnologie. Schuldbewuste ingenieurs verschuilen zich voor de buitenwereld en zijn zelf somber over wat ze doen: nog meer spelletjes maken voor de wereld, door één van hen treffend samengevat in de term 'junktribe'.
De auteurs van De reis van de ingenieur zijn studentenpastores aan de Technische Universiteit van Delft. Ze zijn de wereld over gegaan om met ingenieurs en filosofen te praten over 'de dromen, de teleurstellingen, de twijfel en de vastberadenheid van technici'. Bijvoorbeeld met Stephen Toulmin en Martha Nussbaum, zo maakt de achterflap ons lekker. Doel is het vinden van interessante mensen voor een congres dat de auteurs gaan organiseren onder de titel Heroic Engineering.
In de inleiding wordt de opbouw van het boek uitgelegd aan de hand van de Amerikaanse strip Calvin and Hobbes. Het jongetje Calvin staat volgens de auteurs voor het kinderlijke en kritiekloze type, zijn tijger Hobbes voor de empirische filosoof. In het eerste hoofdstuk loopt Calvin vrolijk rond, in het tweede wordt hij puber en even kritisch als Hobbes en in het laatste hoofdstuk (het is een dun boekje) wordt Calvin volwassen. 'Dat is de reis van de ingenieur geworden, van jeugdig enthousiasme via somberheid tot emotionele kracht', leggen de auteurs uit. Deze vergelijking lijkt me bij voorbaat vergezocht en stripjes verklaren is net zo min leuk als moppen uitleggen.
Het eerste hoofdstuk begint met een anekdote over een telefooncel in een woestijn waar mensen op feestjes soms naar toe bellen als spannend vermaak om te kijken of er iemand opneemt. Dat is leuk, en je wacht dan ook geduldig tot de telefooncel weer zal opduiken en de opgeroepen vragen ('Aan welke diep verborgen krachten in de mens wordt hier geappeleerd?') worden beantwoord. Maar in de rest van het boekje is er geen telefooncel meer te bekennen. Zo gaat het verder: er wordt iemand voorgesteld en de setting wordt uitgebreid beschreven (bijvoorbeeld dat de auteurs hopen dat de persoon in kwestie geen vertraging heeft), er wordt wat gepraat en net als je begint te begrijpen wie wie is en waar ze het over hebben, is het vliegtuig al weer opgestegen op weg naar de volgende op het lijstje. Dat is jammer, want de reisbeschrijvingen boeien me niet, terwijl de geïnterviewden best wat te vertellen hebben.
Toulmin bijvoorbeeld, gaat huilen van ontroering als hij vertelt over zijn boek Healing the wounds of reason. Maar of dit werkelijk Toulmins intellectuele testament zal worden, kan ik niet beoordelen uit de weinige inhoudelijke informatie die de auteurs geven. Wel weet ik dat het motregent op weg naar Toulmin, dat het een feestdag is als ze met hem gaan lunchen, dat daarom alle restaurants gesloten zijn en dat ze verkiezen kant-en-klare sandwiches te eten uit doorschijnende plastic doosjes. Ook aan Nussbaum worden maar zeven pagina's besteed, waarvan een niet onaanzienlijk deel aan de glazen koe in de rechtenfaculteit van de University of Chicago. Maar Nussbaum pleit er ook voor om zelfonderzoek en verbeelding prioriteit te geven in het onderwijs, omdat dat een remedie kan zijn tegen de versombering van jonge ingenieurs. Dat had best meer ruimte mogen krijgen.
Er staan mooie beelden in De reis van de ingenieur. Bijvoorbeeld dat van een park met natte bomen en statige, vertrouwenwekkende huizen. Achter de gevels gaat een digitale wereld schuil – een revolutionaire kracht die alles van binnenuit ingrijpend verandert. Daar wil ik wel over nadenken, maar de auteurs zijn me meestal voor met hun eigen gedachten die uit de lucht gegrepen zijn. Bijvoorbeeld: 'Afweer, verslaving, fundamentalisme, het verschijnt steeds wanneer snelle veranderingen de maatschappij doorkruisen.' Is dit een aanname, een constatering of een conclusie? Doordat de auteurs dat niet duidelijk maken, blijven hun beschouwingen zweverig.
En de telefooncel in de woestijn zit me nog steeds dwars.
De reis van de ingenieur. Ontwerpen, dromen en bouwen, door Ton Meijknecht en Hans van Drongelen, uitgeverij Meinema, Zoetermeer 2001, 114 blz., fl.24,50/bef 490.