Home Skidelsky: ‘Onze middelen zijn machtiger geworden dan onze doelen’

Skidelsky: ‘Onze middelen zijn machtiger geworden dan onze doelen’

Door Frank Mulder op 25 april 2013

Cover van 05 -2013
05 -2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Om onze economie te redden moeten we terug naar Aristoteles’ opvatting over het goede leven, zegt de Britse politicoloog en politicus Robert Skidelsky. ‘Eudaimonia is een gerechtvaardigd geluk.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De grote econoom John Maynard Keynes had een droom. Over honderd jaar, voorspelde hij in 1930, zijn we vier of vijf keer zo rijk, en hoeven we maar drie uur per dag te werken om in onze behoeften te voorzien. Dan zullen we inzien dat hebzucht en woeker slecht zijn, al hebben we ze tot die tijd helaas nog hard nodig voor de groei van de productiviteit.

Hij had het mis, zegt Robert Skidelsky. De invloedrijke politiek wetenschapper, tevens lid van het Hogerhuis, is in Nederland voor een conferentie van het Nexus Instituut. Onlangs kwam Hoeveel is genoeg? uit, een boek dat hij schreef met zijn zoon, de filosoof Edward Skidelsky.

Zag Keynes iets over het hoofd?
‘Ja. We zijn inderdaad veel rijker geworden, maar het aantal uren dat we werken is amper afgenomen. Daar zijn een paar structurele oorzaken voor te geven. Zo krijgen mensen vaak helemaal niet de kans om een deeltijdbaan te nemen, en moeten veel mensen voor zeer lage lonen werken. Maar los daarvan heeft Keynes het verschil tussen behoeften en verlangens niet onderkend. Onze verlangens zijn subjectief en gebaseerd op de vergelijking met andere mensen. We zijn onverzadigbaar. Keynes dacht dat we eindeloze hebzucht konden ontketenen, hoe immoreel hij dat ook vond, maar dat we die uiteindelijk wel konden temmen om zo moreel te gaan leven. Straffeloos. Hij maakte de fout van Faust.’

Faust?
‘Ja. Dat was een man die volgens de traditie een contract sloot met de duivel in ruil voor de vervulling van al zijn wensen. Er zijn verschillende versies, die zich afwisselend richten op geld, seks of macht, maar het einde van het liedje is altijd dat de duivel hem komt halen. Je kunt het niet straffeloos doen. Maar dan, begin negentiende eeuw, komt de versie van Goethe. Hij romantiseert het verhaal, en laat zien dat de deal eigenlijk best slim is. De duivel verliest uiteindelijk zijn prooi, want God blijkt aan de kant te staan van de vooruitgang en redt zijn ziel. Een fantastische illusie, waar premoderne mensen nooit in zouden trappen.’

Waarom niet?
‘Alle beschavingstradities leren dat je hebzucht moet begrenzen. Aristoteles had een concept van het goede leven. Dat lag niet in de toekomst. Je kunt het niet bereiken door het slechte te doen. Het nobele, publieke leven van de aristocraat was een doel in zichzelf. In het Westen hebben we onze middelen machtiger laten worden dan onze doelen. Doordat we de hebzucht en het eindeloze verlangen naar meer hebben ontketend, is ons idee van het doel, van het goede leven dat een doel in zichzelf is, uitgewist. Geld is een doel in zichzelf geworden. Dat is ziek, net zo ziek als de Filippijnse Imelda Marcos die 2500 paar schoenen had verzameld.’

Hoe zijn doel en middel omgekeerd geraakt in onze samenleving?
‘De wortels liggen al in christelijke beelden van een toekomstig paradijs, waarin we bevrijd zouden zijn van de vloek van de arbeid. Maar het slechte gebruiken om daar te komen was volgens de christelijke leer uitgesloten. In de Middeleeuwen kwam het felix culpa-thema op: de gelukkige zonde. Zonder zonde was er nooit redding geweest, zeiden sommige mensen. Onze verlangens kunnen bovendien worden ingezet om de samenleving aan te sturen, betoogden mensen als Niccolo Machiavelli en Bernard Mandeville in de Renaissance. Goethe vertaalde deze felix culpa naar de literatuur, en maakte daarmee de verleidelijke dialectiek van Georg Hegel en Karl Marx mogelijk.’

Wat hebben die ermee te maken?
‘Hegel geloofde dat alles onbewust bijdraagt aan de vooruitgang, ook misdaden en hartstochten. Karl Marx ging daarop door. Marx was gefascineerd door Faust. Hij voorspelt dat de bourgeoisie, die mensen uitbuit, onvermijdelijk gestraft zal worden met een revolutie. Maar toch vond hij het kapitalisme een noodzakelijke stap in de vooruitgang. Vooruitgang bereiken met verkeerde middelen, dat is een verleidelijke fout gebleken in de twintigste eeuw. Zoals in de jaren zestig, toen mensen dachten dat ze rijk genoeg waren om uit de klauwen van het kapitalisme te ontsnappen. Maar ze vergaten na te denken over het goede leven en hun verlangens te begrenzen. Door het onbegrensde hedonisme bleef het goede leven opnieuw buiten bereik. Het is altijd hetzelfde faustiaanse verhaal.’

Kan de economie zich maar beter gaan richten op geluk in plaats van op geld?
‘Nee, dat kan geen doel in zichzelf zijn. Dat zou betekenen dat een wereld waarin we allemaal gelukzalig gedrogeerd rondhangen een goede wereld zou zijn. Soms is verdriet meer op z’n plaats, als iemand is gestorven bijvoorbeeld. Een concept van geluk dat losstaat van de realiteit, daar hebben we dus niets aan. Ik kom weer terug op Aristoteles met zijn eudaimonia, het goede leven. Dat is een geluk dat ergens op is gebaseerd, een gerechtvaardigd geluk.’

Maar valt dat te vertalen in economische instrumenten?
‘Wij hebben ervoor gekozen ons niet te richten op de middelen. Die kunnen een eigen leven gaan leiden. Wij hebben het goede leven vertaald in een aantal basale goederen die niet een middel zijn tot het goede leven, maar het goede leven zíjn. We zijn tot het volgende rijtje gekomen: gezondheid, geborgenheid, respect, autonomie, harmonie met de natuur, vriendschap en vrije tijd. Over het precieze rijtje kun je discussiëren, maar het zijn doelen in zichzelf. Als we naar economische indicatoren kijken die hier wat over zeggen, zien we dat sinds de jaren zeventig deze basisgoederen niet gegroeid zijn. In sommige gevallen zijn we zelfs achteruitgegaan. Ik vind het de taak voor de overheid om hier iets aan te doen.’

Klinkt gevaarlijk. Is de overheid ook niet een mogelijke duivel die je dan binnenhaalt?
‘Nee. We zien een duidelijke rol voor de overheid, maar wel een begrensde. Onze suggesties zijn heel bescheiden, en gebaseerd op wat sommige overheden nu ook al doen. Zoals de maximale werkweek beperken, of een eerlijke inkomensverdeling stimuleren. Maar persoonlijke geborgenheid, oftewel autonomie, is ook een van onze basisgoederen. Dat is een waarborg tegen socialisme.’

Op de laatste pagina van uw boek vraagt u zich ineens af of een samenleving zonder geloof de ommekeer naar het goede leven wel kan maken. Wat moet een continent waar het geloof verdwijnt dan nog met uw verhaal?
‘Geloof verdwijnt? Wacht maar. Ik geloof niet in die seculiere these dat religie vanzelf verdwijnt. Ik ben ervan overtuigd dat we allerlei soorten religieuze opleving zullen gaan zien. En dat is maar goed ook. Mensen hebben een innerlijk motief nodig om uit de ratrace te stappen. Dat gaan ze zoeken. You wait and see.

 Wilt u toegang tot alle artikelen van filosofie.nl? Bekijk uw mogelijkheden