Robert Moor reisde zeven jaar te voet over de wereld. Dat leerde hem veel over mens, maatschappij en filosofie.
Wat kan ik weten?
‘Ik zie een stelsel van paden als een metafoor voor hoe we dingen te weten komen, hoe we als mensheid leren. Paden vormen namelijk een systeem dat voortdurend in ontwikkeling is en zich verbetert. Paden zijn oud, maar zijn toch steeds aan het veranderen en dus nieuw. Ze hebben de juiste balans tussen vastigheid en flexibiliteit. Je volgt een pad en door erop te lopen, maak je dat pad weer ietsje breder of dieper, dus verander je het een beetje. Met het vergaren van kennis gaat het net zo. We doen vaak net alsof een persoon een nieuwe ontdekking doet, maar in werkelijkheid treedt hij of zij in de voetsporen van velen die hem voorgingen.
Een pad is een soort auteurloze tekst die voortdurend evolueert. Daarom vind ik snelwegen, en zelfs spoorwegen, vreselijk. Ze liggen vast, je kunt ze niet veranderen. Alles eromheen moet zich maar aanpassen. In Amerika zijn veel spooksteden. Ze ontstonden langs provinciale wegen en hadden geen functie meer toen de snelweg werd doorgetrokken. Het is triest om dat gebrek aan flexibiliteit te zien. Daarom ben ik meer voor bussen, die van hun route kunnen afwijken, dan voor metro’s, treinen en trams.’
Wat moet ik doen?
‘Wandelen lijkt een tamelijk egoïstische daad. Neem de Appalachian Trail. Je gaat vijf maanden lopen, naar de natuur kijken en nadenken. Wat heeft de rest van de wereld daar nu aan? Het is bovendien heel luxe. Wandelen is alleen mooi omdat we niet meer hoeven te lopen en in ons gewone leven meestal over de snelweg racen. Als je elke dag zou moet lopen om je water te halen en die zware waterflessen mee terug moet sleuren, dan zou je dromen van een fiets. En als je een fiets zou hebben en je zou iemand langs zien zoeven in een mooie auto, dan zou je dromen van een auto.
We begonnen pas echt met wandelen vanaf de achttiende eeuw. Daarvoor was de wildernis juist iets wat je zoveel mogelijk moest zien te vermijden. Een noodzakelijk kwaad. Ik vroeg een Cherokee of hij wel eens ging wandelen. “Nooit”, was zijn antwoord. Natuurlijk liep hij wel vaak lange stukken, soms was hij zelfs meerdere dagen van huis, maar dat was omdat hij ergens iets te doen had en daarnaartoe moest.
Toch denk ik dat wandelen niet alleen goed voor de wandelaar is, maar ook voor de rest van de wereld. Als je aan een wandeling begint, hoop je dat je als een ander, beter mens terugkomt. Ik ben een aanhanger van het boeddhistische model van zelfontwikkeling: als je zelf groeit, dan kun je vroeger of later anderen helpen om te groeien; niet alleen mensen, maar alle levende wezens en dingen.’
Wat mag ik hopen?
‘Als je kijkt naar hoe paden steeds beter worden, juist doordat heel verschillende wezens erover lopen, dan geeft dat hoop. Levende wezens streven voortdurend naar optimalisatie in de zin van de beste aanpassing aan de omstandigheden. Op dit moment lijkt de mens bezig om de planeet om zeep te helpen. Maar misschien lukt het ons samen met de andere wezens die hier op aarde leven om onze omgang met de planeet te verbeteren, zoals we ook samen met andere padgebruikers het padenstelsel voortdurend optimaliseren. Dat betekent niet dat alles vanzelf wel goed gaat komen. Je mag hopen op het beste, zolang je maar beseft dat als je niets doet het slechtste zal gebeuren. Hoop moet het begin zijn, als je eindigt met hoop, dan zit je goed in de problemen.’
Wat is de mens?
‘De mens heeft met bijna alle op land levende dieren gemeen dat hij een padenmaker is. Misschien is de mens de enige die dat ook wel eens met zijn handen en zijn hoofd doet. Soms gaan wij bij elkaar zitten om na te denken over hoe die paden zo gemaakt kunnen worden dat ze lange tijd aan de behoefte voldoen van de toekomstige gebruikers. Toch weet ik niet zeker of wij de enigen zijn die dat doen. Eigenlijk wil ik helemaal geen harde lijn trekken tussen mens en dier. Dat is een van de grote fouten van de vroegere filosofen, ook van Immanuel Kant met zijn vraag naar wat de mens is: ze waren altijd op zoek naar de essentie, zoals het essentiële verschil tussen mens en dier. De wetenschap heeft telkens laten zien dat al die zogenaamde essentiële menselijke eigenschappen – rede, taal, bewustzijn – ook bij andere soorten te vinden zijn. Waarschijnlijk is er alleen een gradueel verschil. En niet alleen tussen mens en dier, maar tussen alle soorten.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees