Home Robert Kaplan: ‘Moraal is het argument van de zwakkeren’
Politiek

Robert Kaplan: ‘Moraal is het argument van de zwakkeren’

Door Florentijn van Rootselaar op 06 februari 2013

09-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Voor de universele moraal van mensenrechten is geen plaats in een oorlog, vindt  Robert Kaplan. Dat had Machiavelli al begrepen. En: ‘Na de val van Saddam Hussein moet er weer een dictatuur komen in Irak.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Robert Kaplan is een voorstander van een aanval op Irak. Hij noemt de aanval zelfs onvermijdelijk. Wapeninspecties door Unmovic zullen volgens hem uiteindelijk niet worden getolereerd door het Iraakse regime omdat ze een onaanvaardbare aantasting van de soevereiniteit van het land zijn. ‘Of ik niet bang ben dat zo’n aanval een voedingsbodem voor nieuwe terroristen is? Nee, met een aanval voorkom je juist terrorisme. Zachtheid wordt niet begrepen door de terroristen. Laat me een voorbeeld geven: toen de Amerikanen in 1988 onbedoeld een Iraans passagiersvliegtuig neerhaalden, konden de Iraniërs niet geloven dat dat per ongeluk was gebeurd. Ze waren zo onder de indruk dat ze kwamen tot een staakt-het-vuren met Irak. Ook de oorlogszuchtige retoriek van president Bush heeft veel indruk gemaakt op Irak. Lachen jullie daar in Europa om? Je moet niet vergeten dat Bush is gekozen door het Amerikaanse volk en dat dit soort redevoeringen in de Amerikaanse traditie helemaal niet ongebruikelijk zijn.’

Clinton leest Kaplans boeken en Bush nodigde hem twee keer uit om te praten over de wereld – en dan vooral over al die landen die een mogelijke bedreiging vormen voor de Verenigde Staten. Kaplan is een journalist die verslag doet vanuit de brandhaarden van de wereld. Hij maakte al in de jaren tachtig gevaarlijke en uitputtende tochten door Afghanistan, waar hij ook sprak met  leiders als Hamid Karzai, nu president van Afghanistan.

Hamid Karzai wordt door Kaplan bezongen als een groot leider. Hij vertegenwoordigde alles in het karakter van de Afghanen wat meer inhield dan alleen maar het alledaagse leven, schrijft Kaplan. ‘Hij was groot en gladgeschoren, met een lange neus en grote, zwarte ogen. Zijn magere, kale hoofd deden hem op een adelaar lijken. In zijn spierwitte shalwar kameez straalde hij een waardigheid, welgemanierdheid en hoge afkomst uit.’ Soms ook bezingt Kaplan de krijgsheren die er niet voor terugdeinsden het kleine kwaad van de oorlog –  met burgerslachtoffers – te gebruiken om het grote goed van een geordende samenleving te bereiken.

Het zijn dit soort lofprijzingen die al in de ‘reisboeken’ van Kaplan de filosofie verraden die hij in zijn nieuwste boek Krijgspolitiek zal uitwerken. In dat boek voert hij de lezer terug naar de antieke wereld van Livius, waarin deze Romeinse geschiedschrijver de vaderlandsliefde en opofferingsgezindheid van gezagsdragers bezingt. Ook wijdt hij twee hoofdstukken aan de Italiaanse filosoof en politicus Machiavelli, en daar lijkt Kaplan de beste verwoording van zijn filosofie te vinden: ‘de ethiek van de ongelovige, de heiden, die zelfbehoud boven de christelijke ethiek van opofferingsgezindheid stelde.’ Het is die ethiek van de ongelovige die hij bijna nooit expliciet noemt tijdens het interview, maar die wel de stille en onwrikbare grond is waarop zijn opvattingen zijn gebaseerd over de aanval op Irak, de bestrijding van het terrorisme en over Europa, dat zich nauwelijks laat beïnvloeden door de oorlogsretoriek van Bush.

Net als Machiavelli gaat Kaplan ervan uit dat het verleden ons iets te zeggen heeft. En daarmee maakt Kaplan een terugkeer naar een geloof in ‘de lessen van het verleden’ dat in deze tijd op zijn minst ongebruikelijk is. Machiavelli wordt wel eens beschouwd als een van de laatste mensen die meende dat de geschiedenis ons nog iets kan leren. Machiavelli gebruikte de Romeinse geschiedenis 1500 jaar later nog als een militair en politiek handboek voor zijn tijd. Daarna voeren wetenschap en ontdekkingsreizen de wereld weg van de langzame continuïteit van het leven en maakt de wereld zich los van de traditie. In de Verlichting maakte Kant korte metten met onze verbondenheid met de traditie en vond hij dat de mensen zelf maar eens moesten gaan nadenken. Op het politieke vlak wordt die breuk met het verleden bezegeld door de Franse Revolutie.

Kaplan, conservatief als hij is, keert terug naar die gedachtewereld – van Machiavelli en zijn Romeinen – waarin die revolutie nog niet heeft plaatsgevonden. In die wereld kan de geschiedenis ons nog iets leren en is er nog menselijke grootheid, van bijvoorbeeld Hamid Karzai, maar ook van Romeinse bevelhebbers. De wereld wordt bij Kaplan niet elke dag opnieuw uitgevonden, maar er leven mannen in zijn wereld die een voorbeeld kunnen zijn. Die langer meegaan dan één generatie.

Oorlog
Bij Kaplan volgt de moraal de oorlog. Niet omgekeerd. Daarom spreekt hij niet de taal van de humanitaire interventies en mensenrechten. Zijn uitgangspunt is het zelfbehoud van een land. En dat land dat behouden moet worden, is Amerika. Kaplan – joodse wortels, wereldreiziger – hoeft niet na te denken over de vraag waar zijn hart ligt. ‘Ik ben een Amerikaan.’ Kaplan vindt de verdediging van het eigen land, soms met list en bedrog, deugdzaam. Het is een heidense vorm van deugdzaamheid.  Kaplan beroept zich op Machiavelli, die uitlegt dat virtù (‘virtue’ in het Engels) teruggaat op het Latijnse vir, dat ‘man’ betekent. Kaplan: ‘Bij Machiavelli betekent virtù “moed”, “kunde”, “scherpzinnigheid”, “energie” en “dapperheid”, oftewel “mannelijke kracht”. ‘Moed’ betekent nu Irak aanvallen. Aanvallen om te voorkomen dat Irak straks aanvalt. Dat is de doctrine van de pre-emptive strike, die de Verenigde Staten nu aanhangen.

Kaplan noemt deze vorm van politiek ‘conservatief’. Maar dan wel van een bepaald soort: zijn conservatisme stoelt niet op de zogeheten passieve deugden zoals matigheid, die vaak worden geassocieerd met conservatisme. Kaplan baseert zich daarentegen op de antieke en Machiavellistische traditie van actieve deugden als moed. Kaplan: ‘De betekenis van het conservatisme wordt vaak verkeerd begrepen. Conservatisme is niet het tegendeel van liberalisme. Conservatisme is juist de mogelijkheid om liberaal te zijn, de bescherming van vrijheid. Conservatisme is geen ideologie, maar een techniek om het liberalisme te beschermen. Soms vereist dat actie.’

Het conservatisme van Kaplan is een reactie op de irrationaliteit van de mens. Een politicus moet in zijn buitenlandbeleid niet uitgaan van welwillende mensen die vrede en een goede samenleving nastreven, maar van mensen die zich door minder nobele bedoelingen laten leiden. Kaplans wereld is bijvoorbeeld niet de wereld van de politieke denker Habermas, die vertrouwt op gesprekken en democratie om tot overeenstemming te komen. ‘Vind je mij pessimistisch over de mens? Dat ben ik niet. Ik analyseer de wereld en kan alleen maar concluderen dat er in de politieke filosofie te veel nadruk wordt gelegd op de rationaliteit van de mens. Maar in de politiek heb je juist te maken met mensen die een dergelijke rationaliteit helemaal niet hebben. Haat, liefde, jaloezie, dat zijn factoren waar een politicus rekening mee moet houden.’ Lachend: ‘En de pogingen om indruk te maken op vrouwen.’

In die wereld van irrationele driften is christelijke deugdzaamheid niet het goede uitgangspunt tijdens een oorlog, vindt Kaplan. Ook moderne varianten op die christelijke deugdzaamheid, zoals gedachten over humanitaire interventies en mensenrechten, vindt Kaplan ongepast tijdens een oorlog. ‘Mensen die bij een dreigende oorlog verwijzen naar zo’n abstracte moraal, verwarren buitenlandse politiek met politieke theologie. De buitenlandse politiek opereert echter in een wetteloos rijk. Moraal is het argument van de zwakkeren. Landen in Europa verwijzen naar moraal als ze zwak zijn omdat ze te weinig geld besteden aan defensie. Dan gebruiken ze ook abstracte morele termen als mensenrechten en soevereiniteit. Die retoriek zou verdwijnen als het defensiebudget groter zou worden.’

Waar de buitenlandse politiek opereert in een wetteloos rijk, staat in de binnenlandse politiek de vrijheid van de burgers centraal. Kaplan schreef ooit een artikel, waar hij in de hem bekende lovende stijl vertelt over de Amerikaanse denker Samuel Huntington. Instemmend haalt hij de schrijver van De botsing der beschavingen aan, die vindt dat in de buitenlandpolitiek conservatisme uitgangspunt moet zijn en in de binnenlandse politiek liberalisme. Is die tegenstelling nog wel houdbaar nu de macht van staten afbrokkelt en bovendien de vijand – denk aan 11 september – ook in het land zit? Kaplan: ‘Sam Huntington heeft die tegenstelling tussen de binnenlandse en buitenlandse politiek geformuleerd. Maar tegenwoordig zou inderdaad bedacht moeten worden dat conservatisme de juiste houding als het gaat om veiligheid – ook in het binnenland.’

Dictatuur
Kaplan neemt het hele scenario door van de aanval op Irak en de uiteindelijke val van het dictatoriale regime. Wat moet er na de val van het regime gebeuren om te voorkomen dat het land terechtkomt in een desintegrerende poel van economische, culturele en religieuze conflicten? Een democratie moet er niet komen, vindt Kaplan. Die zal – direct na de afzetting van Saddam Hussein – leiden tot chaos. Het land is na de dictatuur van Saddam te onbekend met de democratische traditie om die onmiddellijk in te voeren. Vaak leiden democratieën in dit soort landen tot meer chaos en geweld dan een dictatuur, zegt Kaplan. ‘De recente aanslag op Bali zou niet zijn gepleegd als de dictatuur van Soeharto er nog was geweest.’ Als het aan  Kaplan ligt, wordt het regime van Saddam dan ook opgevolgd door een seculiere dictatuur. Onder die dictatuur moeten de economie worden opgebouwd en moeten er weer instituties worden ingevoerd die uiteindelijk de basis kunnen vormen voor een democratie. Als het land er klaar voor is.

Met dictaturen kan Amerika ook goed zaken doen tijdens een oorlog, zegt Kaplan. Een man als Musharraf in Pakistan kan heel behulpzaam zijn. Democratische besluitvorming vertraagt de oorlog eindeloos, denkt Kaplan. Voordat de Verenigde Staten weten of ze de grond van een democratisch land mogen gebruiken om troepen te stationeren is het al weer te laat. Zeker de technologische ontwikkelingen, die tot gevolg hebben dat troepen steeds sneller kunnen worden verplaatst, maken het noodzakelijk om snel te handelen. Anders doet de vijand dat wel. ‘Met een dictator is het goed onderhandelen tijdens een oorlog. Twee telefoons, twee email-adressen, meer lijnen zijn er niet.’

Overigens kunnen ook democratische landen steeds dictatorialer worden, denkt Kaplan. De mogelijkheid om troepen steeds sneller te verplaatsen zorgt voor een uitholling van de Amerikaanse politiek. Voor democratisch overleg is steeds minder tijd. Nee, hij juicht dat niet toe. Hij constateert het. Daar komt nog eens bij dat de oorlog veel te ingewikkeld is geworden om het louter aan de democratie over te laten. ‘Belangrijke beslissingen over oorlogen worden steeds minder genomen binnen de politiek, al gebeurt dat wel door mensen die door de politiek zijn aangewezen. Bush beslist weliswaar dat een oorlog gevoerd moet worden, maar wanneer dat moet gebeuren wordt door experts bepaald die veel meer inzicht hebben in de complexe technologie van het oorlogvoeren dan Bush. Generaal Franks zal zeggen wanneer de oorlog moet beginnen.’
Kaplan moet de tegenwerpingen vaker hebben gehoord. Leidt een dictatuur niet tot onderdrukking van het volk? En werkt een dictatuur niet corruptie in de hand. Het is toch niet voor niets dat Soeharto’s dictatuur in Indonesië van dat land een corrupte bende heeft gemaakt? Kaplan: ‘Corruptie is helemaal niet verwerpelijk. Als een land corrupt is, betekent dat dat de inwoners erkennen dat er regels zijn. En vrijheid, die kan alleen maar bestaan binnen een bepaalde orde. Soms kan een dictatuur zo’n orde beter garanderen dan een dictatuur.’
Kaplan gaat weer reizen, vertelt hij aan het eind van het gesprek. Naar landen zonder orde. ‘De filosofie is na het schrijven van Krijgspolitiek langzaam uit mijn systeem verdwenen. Ik blijf wel filosofie lezen, maar ik wil nu eerst weer gaan reizen.’ Kaplan is een consequent pragmaticus, in de oorlog én ook in zijn eigen leven: ‘Je moet ook begrijpen dat ik Krijgspolitiek heb geschreven omdat ik daardoor thuis kon blijven. Mijn zoon woonde nog thuis. Nu mijn zoon achttien is en naar college gaat, ga ik weer reizen. Naar Jemen, het land van Al Qaida.’