Rob Wijnberg (1982) begon tijdens zijn studie te twijfelen aan zijn diepste overtuigingen. Dat leidde aanvankelijk tot teleurstelling, maar uiteindelijk tot een bevrijding: ‘Je beseft de weidsheid aan mogelijke meningen’.
Rob Wijnberg heeft een tik van de hamer gekregen – van Nietzsches hamer. De constatering van de filosoof dat waarheden niets meer zijn dan ‘illusies waarvan men vergeten is dat ze illusies zijn’ deed het hem. Wijnberg raakte de overtuigingen kwijt waaraan hij al jarenlang houvast ontleende. Hij begon aan alles te twijfelen. Zijn intellectuele ontwaken noemt hij ‘een deceptie’, maar er kwam uiteindelijk wel een boek uit voort: In dubio. Vrijheid van meningsuiting als het recht om te twijfelen. Het is zijn tweede boek, na het pamflet Boeiuh! uit 2007.
Rob Wijnberg (1982), redacteur van NRC Handelsblad en nrc.next, is kortgeleden afgestudeerd in de filosofie. In dubio is zijn afstudeerscriptie, maar dat heeft hij niet achterop het boek gezet; dat zou immers de suggestie wekken van een academisch betoog met voetnoten. Gelukkig is het een helder en prikkelend boek geworden, dat in niets op een scriptie lijkt. Wijnberg heeft zelf nagedacht en geen andere filosofen nagepraat; wel heeft hij zich laten inspireren door het werk van Mill, Nietzsche en Stanley Fish, literatuurwetenschapper en jurist.
Fitna
In een Amsterdams café legt Wijnberg uit hoe zijn deceptie hem uiteindelijk verder heeft gebracht. ‘Twijfel kan een loden last zijn, kan tot nihilisme leiden, totdat je bedenkt dat in twijfel verkeren bevrijdend is. Je beseft dan dat je jezelf niet meer hoeft te bedriegen met een zogenaamde waarheid. Je illusies verliezen geeft een enorme ruimte, je beseft de weidsheid aan mogelijke meningen, en zo krijg je juist de gelegenheid om zelf te kiezen voor wat jij goed acht, in plaats van dat je vasthoudt aan overgeleverde dogma’s.’
‘Je krijgt ook bewondering voor die ruimte, als je weet hoe groot zij is in Nederland – ik heb het over de ruimte die wordt geboden door de vrijheid van meningsuiting. Hoewel die zo groot is, gaat het toch goed. Ook toen Fitna te zien was. Iedereen zei: het valt mee. Terwijl die film een ongelooflijke aantijging bevat, namelijk dat alle moslims potentiële terroristen zijn. Dat het dan toch meevalt, geeft aan hoe weerbaar een samenleving is die de vrijheid van meningsuiting laat prevaleren. Die vrijheid is dus een aanzet tot vertrouwen. Vertrouwen in de samenleving die zo’n uiting kan absorberen, zonder dat het uit de hand loopt. Al die mensen die oproepen tot het beperken van de vrijheid van meningsuiting, het CDA voorop, verraden eigenlijk een enorm wantrouwen in de bevolking.’
In zijn boek geeft Wijnberg tal van voorbeelden van politici die niet begrijpen wat de vrijheid van meningsuiting inhoudt. ‘Neem de reactie van Balkenende op Wilders, voorafgaand aan Fitna’, zegt Wijnberg. ‘Balkenende bleef hameren op het feit dat Wilders zijn verantwoordelijkheid niet nam door zo’n film te willen uitzenden. Hij stelde zijn eigen morele opvatting, in dit geval samengevat in het woord “verantwoordelijkheid”, boven de discussie, zodat hij op basis daarvan Wilders kon oproepen om niet zijn mening te uiten. Het probleem, dat Balkenende niet ziet, is dat hij en Wilders op een dieper niveau van mening verschillen over wat verantwoordelijkheid betekent. Als je het Wilders zou vragen, zou hij zeggen: Balkenende neemt zijn verantwoordelijkheid niet, want hij doet niets tegen de islamisering. Door dus te doen alsof het begrip verantwoordelijkheid een evidente betekenis heeft, en dat begrip dan als een grens aan Wilders op te leggen, geeft Balkenende aan dat hij niet begrijpt dat de vrijheid van meningsuiting inhoudt dat je van mening kunt en mag verschillen over dit soort fundamentele waarden.’
Grenzen
Wijnberg signaleert vaker dat politici één moreel principe zo onaantastbaar achten, dat ze op basis daarvan de grenzen van de meningsvrijheid willen bepalen en zo de discussie tot stilstand willen brengen. Toch probeert hij in zijn boek zelf ook een ‘grondprincipe’ te vinden.
‘Zonder fundament om de grenzen te bepalen, ben je nergens’, legt Wijnberg uit, ‘want anders wordt meningsvrijheid irrelevant. Dat wordt duidelijk als je als individu gebruikmaakt van die vrijheid: dan heb je een impliciet idee van wat gezegd mag worden en wat niet gezegd mag worden. Alleen binnen die grenzen kan jouw mening betekenis krijgen; als je elke mening even acceptabel vindt, dan hoef je niets meer te beweren. Maar aan de andere kant betekent vrijheid van meningsuiting, als algemeen principe, dat je absolute grenzen daaraan verwerpt. Die vrijheid impliceert immers dat er geen onwrikbaar wereldbeeld is dat door iedereen wordt gedeeld. Nogmaals, personen hebben meestal wel zo’n wereldbeeld op basis waarvan ze bepaalde meningen verwerpen, maar er bestaat geen wereldbeeld op basis waarvan we voor iedereen en altijd de vrijheid van meningsuiting kunnen afbakenen.
‘Vrijheid van meningsuiting is eigenlijk onmogelijk’, concludeert Wijnberg. ‘Ze is een vrijheid die de grenzen die ze vereist, zelf verwerpt. Toch is er een uitweg: als we het doel van deze vrijheid vinden in het in beweging houden van onze opvattingen, door de definitieve vaststelling van de waarheid principieel op te schorten. Met andere woorden, vrijheid van meningsuiting is het anti-fundamentele fundament van onze samenleving. Het recht om te twijfelen dus. Dat betekent ook: leven met het besef dat jouw eigen opvattingen plaatselijk en tijdelijk zijn. Dat is geen slap relativisme, daar zit een principe in: dat je jouw opvattingen niet met dwang wilt opleggen aan anderen, evenmin als jijzelf gedwongen wilt worden de ideeën van anderen over te nemen. Daarmee wordt de vrijheid van meningsuiting een universeel principe, want alleen binnen dat domein kun je oordelen überhaupt uitdragen en bestrijden.’
Als Wijnberg in discussie gaat over zijn boek, wordt dit beginsel van de twijfel moeilijk geaccepteerd. Men vindt het te weinig tastbaar. ‘Ik zeg dan: de bedoeling van onze discussie is het voortduren ervan; het is niet de bedoeling is tot een conclusie te komen. Dan vraagt iemand: wat is daar de zin van? Waarop ik antwoord: een conclusie gaat altijd gepaard met een onevenredige machtsverhouding, en dat wil je voorkomen. Dus de discussie is functioneel in de zin dat niemand de ander overheerst. De vrijheid van meningsuiting is bedoeld om machtsconcentratie te voorkomen, en dat kan slechts als anderen evenzeer die vrijheid toekomt – ook die ene malloot die racistische gedachten ventileert. Geef je hem, op grond van jouw wereldbeeld, die vrijheid niet, dan zijn er ook altijd honderd mensen te vinden die op grond van hun wereldbeeld jou ook liever niet horen praten. Dan is het einde zoek. Liever aan iedereen de macht, waardoor ook de vervelende geluiden er zijn, dan de macht aan één geluid, en in een totalitair systeem belanden. Alomvattende meningsvrijheid is het enige wat een vrije samenleving van een totalitair regime onderscheidt.’