Echte vrijheid betekent volgens de Britse filosoof Quentin Skinner dat je nooit bent overgeleverd aan de wil van een ander. Volgens hem zijn we dat inzicht uit het republikanisme vergeten.
In antieke toneelstukken speelden de acteurs soms slaven die meenden dat ze vrij waren. De toeschouwers lachten daar hard om, want die slaven waren natuurlijk dwaas. Hun meester was weliswaar even weg, maar ze hadden er natuurlijk toch een. En als hij kwaad werd, betekende dat een wisse dood.’
Quentin Skinner, hoogleraar geesteswetenschappen aan de Universiteit van Londen, trekt deze vergelijking om uit te leggen dat we soms denken dat we vrij zijn, terwijl dat niet het geval is. We zijn allergisch voor elke bemoeienis in onze privésfeer, maar tegelijkertijd liggen we er bijvoorbeeld niet wakker van als de staat ons afluistert. Tenminste, zolang we niet worden gehinderd in onze dagelijkse bezigheden, gewoon op vakantie kunnen en een televisie kunnen kopen. Die houding is volgens Skinner een erfenis van de liberale traditie: zolang de overheid maar niet voorbij ons tuinhek komt, zijn we vrij. Denken we.
Ooit bestond er een andere manier van denken over vrijheid, die stamt uit de tijd dat het oude Rome een republiek werd. Dit zogeheten republikanisme is meer gericht op gelijkheid en sociale rechtvaardigheid. Skinner heeft vier decennia van zijn intellectuele bestaan gewijd aan de herontdekking van deze traditie, die hij nieuw leven hoopt in te blazen.
Binnen de republikeinse traditie wordt vrijheid gegarandeerd door de wet. Vrije burgers hebben geen meester. Zij zijn nooit overgeleverd aan de wil van een ander. Skinner: ‘Het probleem zit ’m dus niet in wel of geen bemoeienis – een meester kan ook de andere kant op kijken – maar in de afhankelijkheid. Dat is een cruciaal verschil. Als je echt vrij bent, ben je nooit overgeleverd aan de genade van een ander.’
De republikeinse traditie drukte haar stempel op de Europese geschiedenis. Zo waren de stadstaten in Italië tijdens de Renaissance allemaal geënt op het republikeinse model. De nadruk lag op burgerparticipatie: inwoners van de stadstaten waren trots op hun stad en zetten zich actief in om de vrije status daarvan te bewaren. Een van de belangrijkste republikeinse denkers uit die tijd is volgens Skinner Niccolò Machiavelli.
Maar hoe kan Machiavelli een republikein zijn? Hij schreef toch adviezen aan de vorst over manieren om de macht te veroveren en te behouden? ‘Machiavelli heeft ook een omvangrijk boek geschreven, Discorsi, dat een heel republikeinse visie op politiek uitdraagt. Daarin schrijft hij dat je nooit in vrijheid kunt leven onder een vorst, omdat een vorst altijd een bijzondere macht heeft die hij naar believen kan gebruiken. Je bent dan afhankelijk van zijn wil en zijn gunst. Je kunt alleen vrij leven in een republiek, dat is het centrale thema van Discorsi. Machiavelli noemt dat ook vivere libero, “leven in vrijheid”.’
Meent Skinner daarom dat de Nederlanders alleen vrij waren in de jaren dat het land een republiek was? ‘Vanuit republikeins oogpunt – en dit geldt voor Engeland net zo goed als voor Nederland – is het verbazingwekkend hoe populair de monarchie is. Een monarchie is, zelfs in deze verzwakte vorm zonder actieve politieke macht, in de kern nog steeds een sterk antidemocratische institutie. Een monarchie voedt ontzag voor bepaalde mensen, die niet gebaseerd is op hun verdienste of op wie ze zijn, maar die is afgeleid van de familie waarin ze zijn geboren. In een democratie die uitgaat van de gelijkheid van alle burgers onderling is geen plaats voor een bijzondere status. Het liberalisme heeft daar niet zo veel oog voor, maar in het republikanisme is dit absoluut cruciaal. Er is alleen maar vrijheid mogelijk als iedereen gelijk is voor de wet en zichzelf ook ziet als een deel van het wetgevende proces. Dat is vivere libero.’
Republikanisme is behalve een politiek systeem ook een houding – van trots, wars van knechting. Gepolder past er evenmin bij. Machiavelli zegt zelfs dat onenigheid heilzaam is. ‘Machiavelli is zich er zeer van bewust dat de belangen van verschillende standen nogal uiteen kunnen lopen. De nobelen en het volk, de rijken en de armen, zijn het niet met elkaar eens. Machiavelli vindt dat ze allemaal een eigen vertegenwoordiging moeten krijgen. Bovendien vindt hij hun onderlinge onenigheid en botsing juist heel goed voor de republiek: het maakt die vitaler en sterker. Vrijheid is het resultaat van een botsing van verschillende belangen. De strijdende partijen kunnen nooit helemaal met elkaar worden verzoend. Ze moeten het uitvechten binnen de volksvertegenwoordiging.’ Tegenwoordig hechten we volgens Skinner te veel waarde aan compromissen; wij vinden dat discussies waarde hebben als die bijdragen tot een betere oplossing. Machiavelli is daarin een stuk radicaler: onenigheid heeft voor hem geen instrumentele waarde in politiek, maar is zelf een manifestatie van vrijheid.
Geen genade
Vanaf de zeventiende eeuw werden de republikeinse idealen verdrongen door een nieuw politiek model: het liberalisme. Een van de geestelijk vaders is Thomas Hobbes. Hobbes heeft een revolutie in het denken over vrijheid bewerkstelligd. Het is een revolutie die Skinner zeer betreurt, natuurlijk. ‘Hobbes is de belangrijkste vijand van het republikeinse model. Hij is voorstander van een sterke staat, want alleen een sterke staat kan zijn burgers zekerheid en bescherming bieden. Een zwakke staat leidt volgens Hobbes tot een burgeroorlog, wat hij zelf ook aan den lijve heeft ondervonden. En daar loopt Hobbes tegen een probleem aan: zijn betoog leidt tot de conclusie dat wie zekerheid wil, zijn vrijheid moet opgeven. Omdat dit geen populair standpunt is, stelt Hobbes de definitie van vrijheid bij. Vrij zijn betekent volgens hem dat je niet wordt gehinderd bij wat je doet – punt. Dat is iets anders dan dat je de zekerheid hebt dat niemand zich op een willekeurige manier kan inmengen in je doen en laten, zoals de republikeinen vinden.’ Vergelijk het met de situatie van de slaaf uit het antieke toneelstuk: hij wordt niet gehinderd wanneer zijn meester weg is, maar hij heeft wel degelijk een meester.
Waarom wil Skinner juist de republikeinse traditie nieuw leven inblazen? ‘Ten eerste omdat deze traditie begaan is met rechtvaardigheid. Als je zorgt dat burgers gelijk zijn en dat niemand aan de genade van een ander is overgeleverd, zorg je dus voor sociale rechtvaardigheid. Ten tweede leiden republikeinse idealen onmiddellijk tot een democratische samenleving. Dat is bij het liberalisme minder vanzelfsprekend. Om de veiligheid te waarborgen is Hobbes voorstander van een autoritaire staat. Dat is op zichzelf niet democratisch. Want de staat kan veiligheid juist beter garanderen wanneer burgerlijke vrijheden worden ingeperkt, en de staatsmacht maximaal wordt uitgebreid. Dus zul je altijd democratie tegenover iets anders moeten stellen en moeten bevechten. En we hebben de afgelopen jaren gezien dat veiligheid dan vaak de doorslag geeft.’
Uit de recente afluisterschandalen blijkt ook dat overheden de voorkeur geven aan veiligheid boven vrijheid. In publieke discussies speelt de afweging hoeveel privacy je wilt inleveren om veilig te zijn. ‘Velen hebben er geen probleem mee. Maar vanuit republikeins oogpunt leveren de burgers niet slechts privacy in, maar vrijheid! En dat is een veel hogere prijs. Het maakt niet eens uit wat er met die informatie gebeurt, maar het feit dat die informatie wordt verzameld zorgt dat mensen op hun tellen passen als ze zich kritisch uitlaten. Je krijgt dus vrees en zelfcensuur, en dat is typisch het gevolg van een ongelijke machtsverdeling, van afhankelijkheid. Republikeinen zien inperking van de vrijheid als het grootste bezwaar. Voor hen telt het argument dat je niets te vrezen hebt als je niets verkeerds hebt gedaan – de smoes waarmee de politici ons willen afschepen – dan ook niet.’
In internationale relaties zou een politiek gebaseerd op republikeinse waarden ook tot andere verhoudingen tussen de rijke en de arme landen kunnen leiden, meent Skinner. ‘Rijke landen zorgen nu voor veel investeringen en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden. Maar ze dicteren ook de voorwaarden – soms moeten zelfs de lokale wetten worden aangepast. Ze kunnen eisen wat ze willen, want de arme landen zijn volledig afhankelijk. Vanuit een republikeinse visie is dat een vorm van slavernij. Met een liberale bril zijn de verhoudingen een stuk minder problematisch. Want de ontwikkelde landen bieden toch kansen en geld? Maar het is belangrijk om erover na te denken op welke manier mensen uit hun positie van afhankelijkheid kunnen komen. Ik denk dat die vraag ons meer zou bezighouden als we meer republikeins waren.’
Hobbes dacht fundamenteel anders dan zijn voorgangers over politieke representatie. En dat heeft ingrijpende gevolgen gehad voor ons politieke systeem van representatieve democratie. ‘Republikeinen zien representatie als een soort afbeelding: je hebt het volk en daarnaast de vertegenwoordiging, een soort volk in het klein. Hobbes breekt ook met deze opvatting. Hij neemt een juridisch model als uitgangspunt: een advocaat vertegenwoordigt je in een zaak omdat je hem of haar autoriseert. Je hoeft je niet in je vertegenwoordiger te herkennen en hem niet te instrueren. In dit model kan iedereen in principe iedereen representeren. Vrouwen kunnen mannen vertegenwoordigen, oudere mensen de jonge, en andersom. Hobbes ziet de wens tot identificatie als bijgeloof. Volgens hem gaat het om het mandaat dat de vertegenwoordiger krijgt. Dit probleem is nooit helemaal opgelost. In elk geval zien we dat veel kiezers zich niet meer herkennen in de vertegenwoordigende politici. Dat blijkt ook uit de opkomst van populistische partijen.
In de republikeinse traditie kwamen de burgers met hun vertegenwoordigers bijeen om hun visie en hun overtuigingen te delen. De vertegenwoordigers werden erop uitgestuurd om die uit te dragen. En zo ging dat trapsgewijs door tot de hoogste organen. Maar wij geven onze vertegenwoordigers een mandaat om namens ons met anderen te overleggen, en onderling tot een idee van gemeenschappelijk belang te komen. Daarmee is de burger vervreemd van de kern van het politieke proces.’