Recentelijk kwam mijn zappend oog langs de boeiende televisiedocumentaire ‘Mein Leben als Cyborg: Wenn Technik unter die Haut geht’ (‘Mijn leven als cyborg: Wanneer techniek onder de huid kruipt’) van de Duitse zender ARTE (2020). In de documentaire wordt gesteld dat de cyborg – de versmelting van mens en machine – niet langer voorbehouden is aan sciencefictionfilms, maar een realiteit is geworden. De documentaire volgt een aantal mensen die micro-elektronische implantaten hebben en daardoor gemakkelijker of gelukkiger door het leven lijken te gaan. De documentaire treedt daarmee in de voetsporen van het idee dat moderne cybernetische en informatietechnologie de mens kan bevrijden en de mens in staat stelt zich te emanciperen en te verbeteren.
Na de publicatie van Haraway’s Cyborg Manifest (1994, in het Engels 1991) vond destijds met name deze utopische, romantische en vooral hoopvolle interpretatie rondom de mogelijkheden van informatietechnologie veel weerklank in feministische kringen. Deze vrouwen hadden hun buik vol van het essentialistische argument dat technologie ‘mannelijk’ was en ‘de natuur’ vrouwelijk. Cyber-feministische academische teksten, zoals Sadie Plants Nullen en Enen: de ondergang van het patriarchaat (1998) en Sherry Turkle’s Life on the Screen (1995), vierden respectievelijk dat het internet een matrix (van het Latijnse mater of moeder) en daarom een bij uitstek vrouwelijk domein zou zijn, en dat online chatrooms ideale ruimtes zouden zijn voor gender-bending.
In navolging van Haraway’s aanstekelijke slogan ‘liever een cyborg dan een godin’ te willen zijn (1994), omarmden hoopvolle feministische projecten de computercultuur en het internet als instrumenten voor een hernieuwd feministisch elan en alliantie. Denk aan projecten als VNS Matrix in Australië, SubRosa in de Verenigde Staten, Old Boys Network in Duitsland en Vrouwen Met Baarden van De Digitale Stad in Nederland. Dit wijdverbreide sentiment werd destijds tevens verwoord door Hari Kunzru’s veel gelezen ‘You Are Cyborg’ in het Amerikaanse geeky tijdschrift WIRED (1997). Hierin haalt hij Plants uitspraak aan dat ‘er een langdurige relatie bestaat tussen informatietechnologie en de bevrijding van vrouwen’.
De cyborg is volstrekt vrij van onschuld
Deze in eerste instantie optimistische en utopische feministische interpretatie van het Cyborg Manifest is volgens mij onhoudbaar gebleken. Via het transgenderdebat en het nieuwe ‘xenofeminisme’ zal ik laten zien dat Haraway’s manifest veel ambivalenter staat tegenover nieuwe technologie. Eigenlijk schetst ze de cyborg al meteen als een veel ambivalentere, metaforische en materiële realiteit dan velen destijds in het manifest lazen. Niet zonder reden stelt Haraway al in de eerste pagina’s dat haar manifest ‘een ironische politieke mythe’ is. De cyborg – die bij uitstek de grenzen tussen mens en dier, tussen natuur en technologie, en tussen discours en materialiteit vervaagt – is tevens ‘volstrekt vrij van onschuld’ (1994). Sterker nog, ze benadrukt dat ‘moderne productietechnieken door cyborgs gekoloniseerd lijken te zijn. En moderne oorlogvoering is een cyborg-orgie (…) een post van vierentachtig miljard dollar op de defensiebegroting van de Verenigde Staten in 1984’.
Vuile politiek
Dat de situatie er sindsdien niet beter op is geworden, laat onder andere het huidige Amerikaanse defensiebudget zien: meer dan zeshonderd miljard dollar in 2019. Ook zien we hoe vandaag de ‘nachtmerrie’ van de militaristische surveillance-, categoriserings- en onderdrukkingstechnologieën zich verder hebben verspreid in de maatschappij. Het is daarom belangrijk erop te wijzen dat Haraway’s cyborg-idee ontstond in de context van ‘het groter wordende bereik van het militair-industriële complex en de bijbehorende opkomst van het neoliberalisme’. Ook is het van belang om op te merken dat de eerste versie van haar tekst uit 1984 onderdeel was van een speciale uitgave van het Duitse socialistisch-feministisch tijdschrift Argument over George Orwells 1984.
De cyborg belichaamt voor Haraway zowel het utopische als het dystopische. Het een kan niet los gezien worden van het ander. Net als dat het verhaal van de vooruitgang van de westerse wetenschap en civilisatie onlosmakelijk verbonden is met kolonialisme, imperialisme en andere vormen van onderdrukking. Dit betekent dat elk feminisme dat van nieuwe technologieën gebruik maakt, noodzakelijkerwijs een niet-pure of zelfs ‘vuile’ politieke strategie met zich meebrengt. Met andere woorden: de affirmatie van en het streven naar een ecologisch en feministisch moreel leven vindt haar bondgenoot én haar gedeeltelijke teloorgang in moderne technologie. Zoals ik elders beargumenteer (2012), geldt dit voor vrijwel alle soorten van activisme die nieuwe-media technologieën gebruiken voor hun goedbedoelde ‘linkse’ doelen, zoals klimaatactivisme, alter-globalisme en oproepen tot meer (technische) scholing voor meisjes. Het populaire tijdschrift WIRED is in die zin ook het uithangbord voor een problematisch ‘links’ techno-liberalisme. Net als de meeste sociale mediabedrijven in Silicon Valley voedt en onderschrijft het tijdschrift de militaristische surveillancemachine van de Verenigde Staten.
Zo bezien is Haraway’s gevleugelde uitspraak om ‘liever een cyborg dan een godin’ te willen zijn, beter te begrijpen als een onderkenning van hoe ongelofelijk machtig moderne cybernetische technologie is. Een onderwerping aan dergelijke technologieën is eigenlijk onvermijdelijk. Dit betekent ook dat emancipatie alleen nog maar via een discursieve en fysieke mobilisering van of confrontatie met cybernetische technologie kan verlopen. In feite zegt Haraway dus dat de inzet – als in een soort dodelijk serieus pokerspel – van feministen verhoogd moet worden omdat de tegenpartij ons aan het overbieden is. Dit betekent dat ouderwetse feministische of socialistische politieke strategieën voor Haraway niet meer voldoende hout snijden.
Activisme en technologie
De cruciale vraag voor Haraway in het Cyborg Manifest is dus: hoe voeren we feministische, antikapitalistische en ecologische actie in een maatschappij die vergeven is van de ambiguïteit van cybernetische technologieën? En hoe doen we dat op een ethisch verantwoorde manier in een context waarin vrijwel al ons denken verweven is met wat Haraway (1994) ‘de informatica van overheersing’ noemt? Zo gezien is de term ‘manifest’ wellicht misleidend, wat Haraway ook beaamt in een interview voor het academische tijdschrift Theory, Culture and Society (2006). Twintig jaar na het verschijnen van Cyborg Manifest vertelt ze dat ze die titel destijds toch wilde behouden als een ludieke knipoog naar én serieuze provocatie van Marx’ beroemde Communistisch Manifest uit 1848.
De term ‘manifest’ is wellicht misleidend, maar Harraway wilde de titel toch behouden
Deze combinatie van serieusheid en spel is typisch voor het poststructuralistische genre waar Haraway’s Cyborg Manifest in past. In dit genre wordt gespeeld met de grenzen van taal en technologie. Het schrijven van een tekst die zich ervan bewust is dat zijn kritiek en verzet onlosmakelijk onderdeel zijn van macht, zien we ook bij beroemde ‘linkse’ auteurs als Michel Foucault, Jacques Derrida, Judith Butler en Jean Baudrillard. Al deze auteurs kenmerken zich door een affirmatief en toch ook tegendraads gebruik van de concepten van de psychoanalyse en marxisme, waarbij er altijd gereflecteerd wordt op de tradities en productievormen die zo’n gebruik met zich meebrengt. Deze auteurs benadrukken dat het activistische subject technologie niet simpelweg hanteert als instrument, maar zelf een product-tegen-wil-en-dank is van die technologie. Bovendien kan elk technologisch systeem – denk bijvoorbeeld aan de technologie die we ‘taal’ noemen – nooit zijn superioriteit en autoriteit honderd procent universeel maken. Dit komt doordat de elementen van het systeem, vanwege het dagelijks gebruik door dat ‘subject-tegen-wil-en-dank’, na verloop van tijd verschuiven en zo uiteindelijk ook de wil van het subject ontglippen.
Op deze manier laten dit soort auteurs zien dat elk technologisch overheersingssysteem zijn eigen ondergang in zich bergt. Dit is met name het geval bij die technologieën, zoals de cybernetische, die het doen voorkomen alsof ze universele macht hebben verworven en een volledig risicovrij leven kunnen garanderen. Ziehier de interne logica van het postmodernisme zoals Haraway die begrijpt: een bij uitstek ‘paradoxale structuur’ (1994). En deze paradox creëert een nachtmerrie omdat die technologie, tijdens het uitoefenen en bestrijden van die macht, heel veel schade aanricht. Of zoals ze in het interview in Theory, Culture and Society (2006) zegt: ‘Het is een nachtmerrie die realiteit is geworden, maar die nachtmerrie is niet noodzakelijk, en het is ook niet het enige dat gaande is.’
De transgender als cyborg
De cyborg-geïnspireerde ‘grensvervagingen’, die in eerste instantie zo gevierd werden door feministen, zijn dus zowel bevrijdend als gewelddadig en onderdrukkend. Dit geldt ook voor Haraway’s ambigue allusie naar een ‘post-gender wereld’ (1994). Ons rekenschap geven van deze centrale ambiguïteit in haar tekst is vooral relevant in het kader van het academische transgenderdebat waarvoor Haraway’s stuk één van de belangrijke invloeden is geweest. Dit is mede te danken aan het feit dat de voor dat veld baanbrekende publicatie, namelijk ‘The “Empire” Strikes Back: a Posttranssexual Manifesto’, geschreven is door een van Haraway’s doctoraalstudenten, Sandy Stone (2013).
Grensvervagingen zijn zowel bevrijdend als gewelddadig en onderdrukkend
In dit manifest valt Stone, net als Haraway, terecht de onderdrukkende ‘grensbewakingen’ door essentialistische feministen aan, die ervan uitgaan dat er tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid een harde, biologische lijn te trekken is. Als alternatief benadrukt Stone het belang van de levensaffirmatieve ervaringen en vormen van zelfexpressie voor al diegenen die zich ‘anders-gegenderd’ voelen (2013). Stone onderzoekt hier de moeilijke terreinen van feministisch en medisch discours en aanverwante technologie. De medische wereld is vaak problematisch op zoek naar een binair gecodeerde gender-essentie van een persoon om zo een wetenschappelijk bewijs en basis voor een medische ingreep te creëren. Dit heeft tot gevolg dat transgenderpersonen zich aan de ene kant gedwongen voelen toe te geven dat ze zich ‘authentiek’ man óf vrouw voelen, en zich aan de andere kant trachten te verzetten tegen deze eis van authenticiteit.
Opvallend is dat Stone hier in het register van de mogelijkheden tot zelfexpressie blijft hangen. Na haar noodzakelijke kritiek op feministen die man-naar-vrouw transgenders als indringers in het ‘domein van de vrouwen’ zien, gaat ze niet in op hoe het transgenderdiscours zelf een product zou kunnen zijn van het informatiekapitalisme. Deze laatste overweging zou nuttig zijn met het oog op Haraway’s analyse dat er onder deze vorm van kapitalisme ‘geen “plaats” voor vrouwen is in deze netwerken; er zijn slechts geometrieën van verschil en tegenstelling die onontbeerlijk zijn voor de cyborgidentiteiten van vrouwen’ (1994).
Transgenders zijn het tegenovergestelde van afwijkend
Ook dit moet op een dubbele manier gelezen worden, namelijk dat het hedendaagse transgenderdiscours mogelijk gemaakt wordt door het ‘spel van verschil’ dat het informatie-kapitalisme kenmerkt. Hierbij is het ‘ontcijferen’ van deze ‘webben van macht’ niet enkel feministische noodzaak, maar helaas toch vooral voorbehouden aan de elite. ‘Netwerken’ zijn namelijk volgens Haraway niet alleen een nieuwe ‘feministische praktijk’, maar ook een ‘multinationale bedrijfsstrategie’.
Transgenders zijn zo beschouwd het tegenovergestelde van afwijkend. Hun ervaringen zijn juist in lijn met de aberratie die het huidige techno-kapitalisme is met zijn onophoudelijke eis van wetenschappelijk onderbouwde ‘echtheid’ van lichaam en/of geest. Dit betekent echter dat transgenderactivisme paradoxaal genoeg zijn eigen radicale potentieel beperkt door zich te onderwerpen aan de techno-kapitalistische vraag naar consumptie van eindeloos gebroken identiteiten en medisch-technische vergaande ingrepen. Een dergelijke vorm van activisme probeert, net als het medische veld, dan te vatten wat per definitie boven deze logica van de politieke economie van representatie uitstijgt.
Transgenderrepresentatie kan dus, na het herlezen van Haraway, als een weerbarstig product van het informatiekapitalisme bestempeld worden. ‘De’ transgender is dan subject-tegen-wil-en-dank bij uitstek. Net als Haraway’s feministische cyborg wordt ook de transgender gekenmerkt door een tegenstelling tussen de wil voor en het verzet tegen een identiteit. Het is deze ‘interne oorlog’ in het transgenderconcept die Haraway ondanks haar hoopvolle oproep om toch vooral een cyborg te zijn, schetst. Het is als een soort microkosmos van de grotere ‘gemilitariseerde cultuur’ (1994), waaronder veel transgenderpersonen en andere mensen in precaire posities dagelijks lijden. Dit kenmerkt dan ook de pijn van het materieel en discursief overschrijden van grenzen: bevrijdend en tegelijkertijd (hart)verscheurend. Zoals Haraway ook later in het Cyborg Manifest concludeert: ‘Een cyborg-lichaam is niet onschuldig’.
Vervreemdend nageslacht
Naast de indrukwekkende invloed van het Cyborg Manifest op een scala aan geestes-wetenschappelijke disciplines – mediawetenschappen, (trans)genderstudies, cultuur-wetenschappen – heeft Haraway’s tekst tevens interessante navolging gevonden in het zogeheten xenofeminisme. Het recent gepubliceerde The Xenofeminist Manifesto, verspreid in
de vorm van een juweel van een boekje en een kleurrijke website die associaties oproept met de computercultuur van de jaren ’80, is het werk van het nieuwe feministische collectief Laboria Cuboniks (2018). De titel van het manifest kaart een zekere vervreemding in onze maatschappij aan, die wederom zowel positief als negatief kan worden gezien. Het voorvoegsel ‘xeno’, dat etymologisch te traceren is naar het Griekse woord ξένος of ‘vreemd’, markeert de mogelijkheid tot een nieuwe feministische politiek. Tegelijkertijd roept het ook het probleem van xenofobie op als de meer donkere manifestatie van die politiek.
De naam van het collectief, Laboria Cuboniks, is een anagram van ‘Nicolas Bourbaki’, een Frans collectief van wiskundigen dat rond 1900 was opgezet en abstractie en rigiditeit nastreefde. Dit nieuwe manifest is duidelijk gestoeld op het vroegere cyberfeminisme in combinatie met die wiskundig-militante houding. Het draagt een voorliefde uit voor computerlogica, waarmee tegen het gebrekkige van elk beroep op ‘de natuur’ in wordt gegaan. Maar anders dan bij Haraway ligt de nadruk in het xenofeminisme meer op het affectieve. Er wordt in het boekje en online ‘gesproken’ in vuist-op-de-tafel soundbites en afbeeldingen die zowel aantrekkingskracht hebben als subtiele vrees bij de lezer oproepen en op die manier de inhoud van de tekst overstijgen.
Haraway’s tekst heeft interessante navolging gevonden in het xenofeminisme
The Xenofeminist Manifesto, dat vanwege zijn online vorm op het eerste gezicht meer verstrikt lijkt in het web van cybersurveillance, is door zijn verleidelijk spectaculaire, ondoordringbare en nostalgische elementen nóg ambivalenter dan het Cyborg Manifest. Haraway’s manifest blijft toch een meer klassieke academische tekst, en deelt als zodanig volledig in de logica
van theorievorming en kritiek als geld verdienend onderdeel van de kapitalistische circulatie van academische teksten. Er zijn al miljoenen kopieën en downloads geconsumeerd van het Cyborg Manifest. Het nieuwe xenofeminisme daarentegen raakt middels duistere soundbites en indringende beelden potentieel meer het hart van het morele probleem van de media. En het wijst ons nadrukkelijker op het fatale aspect van ons huidige academisch en activistisch denken en handelen. Zoals The Xenofeminist Manifesto bijvoorbeeld op grimmige wijze stelt: ‘We willen geen schone handen of mooie zielen, noch deugd noch angst. We willen
superieure vormen van corruptie’ (Laboria Cuboniks 2018, 47). Is dit mogelijk een van Haraway’s ‘vuilere’ feministische bastaardkinderen van het militarisme en patriarchaal kapitalisme? (1994)
Te optimistisch
Teruglezend is het Cyborg Manifest dan ook niet alleen magistraal profetisch, maar vanuit het nu bezien paradoxaal genoeg ook nog een tikkeltje te optimistisch of hoopvol. Het blijft een beetje te leaning in, om maar een meer problematische, gevleugelde feministische uitspraak te gebruiken. Hoewel Haraway dit wel lijkt te beseffen in de meer duistere momenten in haar werk, blijft ze in het voornoemde interview van jaren later nog beweren dat: ‘we maar beter kunnen toegeven dat dit een gebied is waar we de movers and shakers moeten zijn, of anders zullen we enkel slachtoffers worden’ (2006). Uit haar manifest spreekt weliswaar briljante analyse, terechte ontmanteling van essentialistische vormen van feminisme en subtiele retorische positie. Toch geeft haar manifest slechts een vluchtige blik op het feit dat díe feministische positie ook uitgebuit kon gaan worden in een mondiaal medialandschap dat zich kenmerkt door de kapitalistische productie en exploitatie van affecten als hoop, vrees en wanhoop via de nieuwe en ‘sociale’ media.
Het xenofeministische manifest lijkt dit laatste meer centraal te stellen; en dat is logisch gezien het feit dat de situatie duidelijk grimmiger is geworden. Dat betekent dat wanhoop en hoop nu dus ook nauw verweven zijn. Daarmee is Haraway’s wat neerbuigende aversie tegen de fatalistische positie van ‘het slachtoffer’ wat mij betreft moeilijk te verteren in het huidige medialandschap. Want in dit landschap is victim blaming de norm en de acceleratie van communicatie reduceert vrijwel elke vorm van verschil of identiteit tot een object van consumptie. Dit laatste compliceert het voornoemde verschil tussen movers and shakers en slachtoffers. Tegelijkertijd had zoiets als het bizarre xenofeminisme en mijn analyse niet geboren kunnen worden zonder Haraway’s voorwerk. Deze analyse had bovendien niet tot stand kunnen komen zonder haar feministische, socialistische en antiracistische studenten en collega’s, zoals Luce Irigaray, Sandy Stone en ontelbare anderen, die Haraway altijd zo genereus citeert. De verdienste van Haraway’s cyborg is dat het ons uiteindelijk laat inzien hoe onze informatiemaatschappij ten diepste gekenmerkt wordt door een mogelijk onhoudbaar technologisch, economisch én wetenschappelijk (denk)systeem.
Literatuur
• ARTE (2020), Mein Leben als Cyborg: Wenn Technik unter die Haut Geht. https://www.zdf.de/gesellschaft/re/arte-re-mein-leben-als-cyborg-100.html.
• Haraway, D. (1994), [1991] Een Cyborg Manifest. Vertaling A. Beuken en K. Spaink. Amsterdam: Uitgeverij De Balie.
• Haraway, D. en Gane, M. (2006), When We Have Never Been Human, What Is to Be Done? Theory, Culture & Society, dl. 23, nr. 7–8: 135–158. https://journals.sagepub.com/doi/10.1177/0263276406069228.
• Hoofd, I (2012), Ambiguities of Activism. Alter-Globalism and the Imperatives of Speed. Londen: Routledge.
• Kunzru, H. (1997), You Are Cyborg. WIRED, dl. 5, nr. 2. https://www.wired.com/1997/02/ffharaway/.
• Laboria Cuboniks (2018), The Xenofeminist Manifesto. A Politics for Alienation. Londen, Verso. http://laboriacuboniks.net.
• Plant, S. (1998), Nullen en Enen. De ondergang van het patriarchaat. Amsterdam: Uitgeverij Contact.
• Stone, S. (2013), The ‘Empire’ Strikes Back: a Posttranssexual Manifesto. In: S. Stryker en S. Whittle (red.): The Transgender Studies Reader. New York: Routledge, 221-235.
• Turkle, S. (1995), Life on the Screen. Identity in the Age of the Internet. New York: Simon and Schuster.