Wie is toch die Brabantse mysticus Ruusbroec? Een nieuwe bundeling van filosofische en andere teksten uit de Middeleeuwen is even informatief als aangenaam om te lezen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Wie het verrukkelijke Uit de taal van een verliefde van Roland Barthes openslaat bij het eerste fragment (lemma), stuit meteen op de naam Ruusbroec. Aangezien het boek over liefde gaat, citeert Barthes uit Plato’s Symposium, Goethes Het lijden van de jonge Werther en vele andere toepasselijke klassiekers. Maar dus ook regelmatig uit het geheimzinnige Geestelijke bruiloft van ene Ruusbroec, een Brabantse mysticus uit de Middeleeuwen.
Wie nu met die citaten in het geheugen een boek aantreft met een grote verzameling (fragmenten van) teksten uit de Middeleeuwen, zoekt onwillekeurig even naar Ruusbroec. En jawel, in een klein fragment uit de ‘bruiloft’ valt te lezen hoe Ruusbroec, analoog aan het oudtestamentische Hooglied de geestelijke liefde (‘minne’) voor God nogal plastisch beschrijft. Dit fragment wordt voorafgegaan door een even intrigerend fragment van het gedicht Orewout (‘extase’) van Hadewijch. En dan ben je verkocht, dan ga je bladeren, dan ga je op ontdekkingsreis.
De verzameling bestaat uit twee banden die samen het derde deel vormen van de reeks ‘Uit de eerste hand’, samengesteld door Ad de Visser. Net zoals de eerdere delen is het systematisch van opzet: de fragmenten zijn gerangschikt onder kopjes als ‘Filosofie en theologie’, ‘Mystiek’, ‘Geschiedschrijving’. Zodoende krijg je eenvoudig een goede indruk hoe er over een dergelijk thema werd gedacht. Maar je kunt even goed al grasduinend je eigen weg door de boeken zoeken en vinden.
Ik stuitte bijvoorbeeld op een fragment uit een preek van Bernardus van Clairvaux over het Hooglied. Natuurlijk zijn er ook fragmenten uit de liefdesbrieven van Bernardus’ tijdgenoot en tegenstander Pierre Abélard en zijn Héloïse te vinden. In andere fragmenten is te zien hoe deze noodlottige liefdesaffaire een bron van inspiratie was voor de troubadours bij het schrijven van hun verzen over hoofse liefde. Op hun beurt inspireerden deze dichters Dante, wiens Goddelijke komedie uitloopt op een lofzang op de liefde als de oerkracht die ‘de zon en de sterren drijft’.
Het onlangs verschenen tweede deel van A New History of Western Philosophy, van Anthony Kenny, behandelt ‘Medieval Philosophy’ en is bijna het perfecte spiegelbeeld van de ‘reader’ van De Visser. De laatste is, zoals gezegd, een boek waar je heerlijk in kunt ronddwalen; Kenny is eerder de alwetende reisleider die je met vaste hand leidt. Voor je het weet staat hij al weer met zijn paraplu te zwaaien en je aan te manen door te lopen naar een volgend hoogtepunt.
Kenny’s keuzen zijn uiterst afgewogen en verantwoord, wat niet gemakkelijk moet zijn geweest want hij doorloopt duizend jaar in driehonderd bladzijden. De ‘rode draad’ wordt zodoende wel heel erg duidelijk zichtbaar, sterker nog: dat is het enige dat je te zien krijgt. Eerst schetst hij in twee lange hoofdstukken een chronologisch overzicht, daarna volgt in compactere hoofdstukken een min of meer systematisch overzicht: zoals het een Engels filosoof betaamd begint hij met een hoofdstuk over ‘Logic and language’, en vervolgt met ‘Knowledge’, ‘Physics’ enzovoorts.
Het is een formidabele prestatie om in het tijdperk van specialisten en deskundigen in je eentje een geschiedenis van de (westerse) filosofie te schrijven. Maar af en toe wil je even ontsnappen aan het moordende tempo van Kenny en bijkomen van al die hoogtepunten, en dan grijp je naar de bloemlezing van De Visser. Daarin kun je bijvoorbeeld in een klein fragment van geschiedschrijver Jacques de Vitry lezen over een lamme en een blinde die aan een confrontatie met een relikwie proberen te ontkomen omdat ze vrezen genezen te zullen worden en dus te moeten werken voor hun geld in plaats van te kunnen bedelen. Tevergeefs: door de drukte konden ze niet wegkomen, ‘haalde de processie hen in en werden ze genezen – tegen hun eigen wil.’