Home Peter Henk Steenhuis: ‘Ik weet niet wat ik wil weten’

Peter Henk Steenhuis: ‘Ik weet niet wat ik wil weten’

Door Alexandra van Ditmars op 18 augustus 2015

Peter Henk Steenhuis: ‘Ik weet niet wat ik wil weten’
Cover van 09-2015
09-2015 Filosofie magazine Lees het magazine
De interviews van journalist Peter Henk Steenhuis met filosofen en kunstenaars worden vaak geprezen. Zijn methode? ‘Onwaarschijnlijk domme vragen durven te stellen.’

Steenhuis is filosofieredacteur bij Trouw en publiceerde boeken met onder anderen de filosofen Hans Achterhuis, Marli Huijer en René Gude. Toch is hij van huis uit geen filosoof, maar neerlandicus. ‘Eerst schreef ik voornamelijk over literatuur. Toen ik vervolgens bij Trouw ad interim chef Kunst werd, ontdekte ik dat veel kunstrecensenten in de eerste paar regels van hun recensie een hele rits namen noemen die ik niet ken. Dat was het moment waarop ik dacht: ik wil op een andere manier over kunst en filosofie gaan schrijven, waarbij geen voorkennis vereist is. Doordat ik daarmee aan de slag ging kwam ik op een eigen interviewtechniek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat houdt die techniek in?
‘Filosofie en moderne kunst zijn moeilijke onderwerpen. Je kunt gemakkelijk aan de mooie kanten ervan voorbijlopen, omdat je er gewoon niets van snapt. Ik ben in de bevoorrechte positie dat denkers en makers mij hun werk uitleggen. Ik vind dat ik hun antwoorden zo moet opschrijven dat de lezer na afloop denkt: nu zou ik het ook kunnen zien. Dat ervaar ik als een taak; ik zie mijzelf als een medium tussen de filosoof of kunstenaar en het publiek. Iemand begint met een verhaal, en dan is het mijn spel precies die vraag te stellen die de lezer vermoedelijk op dat moment heeft.’
 
Er wordt weleens beweerd dat u de socratische methode toepast.
‘Voor mijn laatst uitgekomen boek, Door het beeld door het woord, werkte ik samen met René Gude. Als ik zijn huis binnenkwam, riep hij vaak direct: “Socrates!” Toch pas ik de socratische methode niet bewust toe; ik weet niet eens precies wat die inhoudt. Voor mij komt de socratische methode erop neer gedachtes uit mensen te trekken waarvan ze zelf vooraf niet weten dat ze die hebben. Bij Gude heb ik dat inderdaad gedaan. Ons boek bestaat uit twee delen: het eerste deel bestaat uit gesprekken die ik voerde met kunstenaars over de inspiratie voor hun werk; in het tweede deel interview ik Gude over deze gedachtes en denken wij hierop door. Een van de kunstenaars had het bijvoorbeeld over meditatie. Wij denken dan vervolgens: welke verschillende vormen van meditatie zijn er eigenlijk allemaal? Vaak kwamen wij dan op gedachtes uit waarvan Gude helemaal niet wist dat hij ze had. Dat is dus wat Socrates de “vroedvrouwmethode” noemt: iemand die “zwanger” is van een gedachte, deze te laten “baren” door vragen te blijven stellen.’
 
U trekt dus als het ware kennis uit mensen?
‘Ik ben niet uit op kennis, maar op een gesprek. Veel antwoorden lijken antwoorden. Maar je kunt ook zeggen: is dit een antwoord of het begin van een volgende gedachte? Ik vraag eindeloos door – ook dat zou je socratisch kunnen noemen. En ik durf onwaarschijnlijk domme vragen te stellen. Toen ik telkens heel basale vragen aan Gude stelde, begon hij te lachen en zei hij: “Je weet echt helemaal niks, hè?” Ik antwoordde met: “Inderdaad, maar dat is geen antwoord op mijn vraag.” Vervolgens ging hij nadenken, en dan zie je een hele gedachtegang opkomen. Die ontwikkeling vind ik interessant. Ik wil in mijn tekst elk stapje van dat denkproces laten zien. Vaak wil een interviewer gewoon iets weten, en gaat hij met dat als doel een gesprek aan. Ik heb dat niet. Waar Socrates zegt: “Het enige wat ik weet, is dat ik niets weet”, zeg ik: ik weet niet wat ik wil weten. Ik weet alleen dat ik, als iemand aan het denken slaat, goed moet opletten of er consistentie in zit en of het een verhaal oplevert.’
 
Hoe bereidt u zich dan voor op een gesprek?
‘Ik bereid me nooit voor. Een keer had ik een interview met de kunstenaar Robert Zandvliet. Tijdens dat gesprek bleek dat hij niets wilde zeggen over de interpretatie of achtergrond van zijn werken. Dat is lastig. Toen ben ik hem naar technische aspecten van een werk gaan vragen. Het ging om een afbeelding van een gordijn, en ik wilde precies weten hoe hij dat werk had gemaakt. Hij vertelde me dat hij ervoor had gezorgd dat het gordijn linksonder “lui kwam te hangen”. Dat vind ik een geweldige uitdrukking, en dan wil ik aan het einde van dat gesprek exact weten wat dat inhoudt – dan is het interview voor mij geslaagd. Als ik het gesprek in was gegaan met vragen waarop ik per se een antwoord wilde hebben, waren we met ruzie naar huis gegaan en had ik geen goed verhaal gehad. Je moet kijken naar wat mensen wél willen. En dan kun je zomaar een uur lang een fantastisch gesprek voeren over lui hangen.’