Home Paul Cliteur: ‘Ik spreek, net als Socrates, de mensen aan op het marktplein’

Paul Cliteur: ‘Ik spreek, net als Socrates, de mensen aan op het marktplein’

Door Anton de Wit op 26 maart 2013

07-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Ik ben voortdurend in een soort debat verwikkeld met politici. Dat is een vorm van directe democratie, zoals je die in Athene had in de tijd van Plato.’ Paul Cliteurs apologie van Plato.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

‘Ik ben een idealist.’ Paul Cliteur leunt achterover in de bruinleren fauteuil in zijn werkkamer aan de Universiteit van Leiden. ‘Ik hou ook van filosofen die idealen belangrijk vinden, in de politiek en in het persoonlijke leven. Die de hemel naar de aarde proberen te halen, iets doen met hun engagement.’ Zoals de notoire oproerkraaier Socrates, wiens borstbeeld pal naast een foto van zijn vrouw en zijn kind (‘het allerbelangrijkste’) op een boekenplank prijkt, en diens leerling Plato. Bij die Griekse denkers liggen de wijsgerige wortels van zijn idealisme, zegt de rechtsfilosoof. Daarom vindt Cliteur De Staat van Plato nog altijd één van de belangrijkste filosofieboeken aller tijden.
 
Hij beaamt de kritiek die vaak op De Staat te horen is, dat het een antidemocratisch en zelfs een totalitair geschrift is. ‘In dat boek zijn de meest krankzinnige dingen te vinden.’ Maar wat hem zo aanspreekt, is de gedachte dat de staat gericht moet zijn op een bepaald ideaaltype van de staat, in ons geval de rechtsstaat. Dat idealisme vindt Cliteur ‘een mooi contrapunt voor een wijdverbreid cynisme dat in de samenleving aanwezig is. De meeste commentaren die tegenwoordig op de internationale politiek worden gegeven zijn doordrongen van een heel diep pessimisme. Daar zit een hobbesiaans wereldbeeld achter: mensen en staten worden gedreven door niets anders dan eigenbelang. Achter zo’n humanitaire actie in Irak bijvoorbeeld, kán daarom niets anders zitten dan oliebelangen. Het idealistische wereldbeeld staat daar tegenover. Daarin wordt aangenomen, dat ook staten zich kunnen laten leiden door ideële overwegingen. Het verbreiden van democratie, mensenrechten en de scheiding van kerk en staat als universele uitgangspunten, dat gaat uiteindelijk terug op platoons erfgoed, in die zin dat het idealen in deze wereld wil verwerkelijken.’

Virtueel marktplein
‘Het idealisme van Plato heeft tegenwoordig weinig aanhang en is erg onbekend. Dat valt me op in de commentaren op mijn boeken, ook van vakfilosofen. Als ik een vergelijking maak tussen ethische wetmatigheden en natuurkundige wetmatigheden, dan houdt een hele stoet van sukkels mij wereldwijs voor dat het toch om twee heel verschillende dingen gaat. Kennelijk herkent men het niet meer als een lange traditie in het wijsgerige denken, die teruggaat op Plato.’

De leer van Plato is veranderd in ‘een uit het hoofd geleerd lesje’, zegt Cliteur, ‘maar het perspectief dat hij voorstond, vindt maar weinig aanhang hier in Nederland.’ Dat perspectief houdt volgens Cliteur in dat je een bestaande situatie niet klakkeloos accepteert zoals die is, maar dat je die probeert te veranderen in het licht van bepaalde idealen die universeel en objectief zijn. Dat is ook wat hij zelf probeert te doen. ‘Ik ben voortdurend in een soort debat verwikkeld met politici. Dat is een vorm van directe democratie, zoals je die in Athene had in de tijd van Plato. Ik spreek, net als Socrates, de mensen aan op het marktplein, zij het dat het een virtueel marktplein geworden is. Ik vraag aan de burgemeester: “Is dat wel zo’n goed idee, meneer Cohen, om moskeeën te gaan subsidiëren? Is dat niet in strijd met de scheiding van kerk en staat?”’

Ja, hij weet het: dat wordt hem niet altijd in dank afgenomen. Een gifbeker heeft Cliteur nog niet hoeven drinken, al wordt het hem wel geregeld toegewenst. De agressie in het debat verbaast hem. ‘Werkelijk woeste reacties krijg je van mensen, wanneer je iets zegt dat een beetje buiten hun referentiekader valt. Wij hebben geen traditie van beleefd publiek debat in Nederland. Je motieven worden direct in twijfel getrokken. Columnisten als Grijs en Komrij argumenteren of analyseren niet, maar kegelen verwensingen naar je hoofd. Heb je bezwaren tegen Balkenende? Ach, dan zeg je toch gewoon dat hij eens moet worden afgerukt in een bordeel? Of ben je het niet eens met Paul Cliteur? Dan wens je hem toch onder de tram, of zeg je dat hij op Adolf Hitler lijkt?’

Het publieke debat heeft kortom ‘geen enkel niveau’, en ‘daar ben ik wel een beetje teleurgesteld over’, verzucht Cliteur. Zijn ernstige blik maakt snel plaats voor een ironische glimlach. ‘Maar ja, dan trek je je weer even terug uit het publieke debat. En natuurlijk, dan ben je ook weer een aansteller. In plaats van dat die mensen nou eens blij zijn dat ik mijn mond hou!’

Uiteindelijk blijft Cliteur niet zwijgen. Hij heeft daarvoor te veel te zeggen. ‘Ik ben steeds radicaler geworden. Ik heb wat dat betreft een omgekeerde ontwikkelingsgang als Plato doorgemaakt. Plato schreef eerst De Staat, een erg radicaal boek, en daarna De Wetten, dat veel gematigder is. Ik begin juist steeds meer onvolkomenheden te zien. Sommige zaken zijn zo structureel verkeerd, dat je hard moet rammen om er doorheen te komen. Dat is een taak die ik mijzelf gesteld heb.’