Dit artikel is exclusief voor abonnees
3. Het is veel te gemakzuchtig dit model af te wijzen als niet passend bij de Nederlandse cultuur. De Nederlandse cultuur is geen statisch begrip.Wij kunnen en zullen ook moeten openstaan voor nieuwe ontwikkelingen die zich in alle landen waarin migratie een gegeven is voordoen.
4. Wij moeten ook niet beducht zijn om het beginsel van de scheiding van kerk en staat (of laïcité) aan nieuwkomers en zij die hier traditioneel wonen uit te leggen.
5. Dat vergt soms ook pleiten voor impopulaire maatregelen, zoals het handhaven van uniforme kledij in situaties waarin het neutrale overheidsgezag een essentieel onderdeel is van de westerse rechtsstaatsidee. Ik denk aan de rechterlijke macht, maar ook aan de politie, het leger en misschien zelfs andere situaties waarin een onpartijdig oordeel van een overheidsfunctionaris wordt gevraagd (bij ambtenaren).
6. Cruciaal voor het succes van een multiculturele samenleving is het ontwikkelen van een ‘moreel esperanto’. Het voornaamste struikelblok voor het ontwikkelen daarvan zijn de godsdiensten die een noodzakelijke koppeling maken tussen godsdienst en moraal. Dat wil zeggen: men leert dat moraal gefundeerd dient te worden, gerechtvaardigd moet worden, door te verwijzen naar de godsdienst.
7. Met name de grote theïstische godsdiensten, jodendom, christendom en islam zijn gevoelig voor die rechtvaardiging van de moraal door te verwijzen naar de godsdienst. Pleiten voor het ontwikkelen van een moreel esperanto betekent dus het aangaan van een dialoog met de aanhangers van theïstische godsdiensten.
9. De emancipatie van de moraal uit de godsdienst zou een ideaal moeten zijn voor een verlicht integratiebeleid.
Van Paul Cliteur verscheen onlangs Tegen de decadentie, Arbeiderspers, 223 blz. € 16,95
Hoofddoekjes als Godsgeschenk
Veel hoofddoekjes lopen er niet rond in mijn directe omgeving. Daarvoor moet ik, heel symbolisch, ‘achter de kerk’ zijn, in het gedeelte van mijn wijk waar veel allochtonen wonen. In de buurtsuper werkt Fatima, zo heet ze. Laatst opgevangen van Anita, haar collega. En Fatima draagt een hoofddoek. Schuilt in Fatima een toekomstig zelfmoordrecruut van de jihad tegen de westerse Satan? Zo ziet ze er niet uit met haar wat verlegen, vriendelijke glimlach, als ze vraagt of ik extra wil pinnen. Is ze een onderdrukte moslima, die niet door heeft mogen leren? Wie weet. Dom ziet ze er in elk geval ook niet uit. Ze lijkt aardig geïntegreerd. Praat prima Nederlands, dolt met haar collega’s. Is ze te weinig geassimileerd aan onze Nederlandse ‘identiteit’? Wellicht. Waarom draagt ze anders een hoofddoek? Iedere rechtgeaarde Nederlander weet immers wat dat betekent¼
Stelling 5 van Paul Cliteurs tien stellingen over moraal en religie, over uniformering van overheidsdienaren, is de meest concrete. Net als veel andere van zijn stellingen is deze stelling overigens opmerkelijk ‘gedeactualiseerd’, dat wil zeggen gedeïslamiseerd, met het onvermijdelijke verlies aan scherpte voor het debat. Het gaat eigenlijk natuurlijk over ‘de hoofddoekjes’. Ik neem aan dat Cliteur hoofddoekjes niet uit alle publieke of semi-publieke situaties wil weren: (‘Moslimmeisje mag bioscoop niet in vanwege hoofddoek’). Maar zou Fatima bescherming krijgen van de door Cliteur gewenste neutrale overheid, als haar bedrijfsleider haar zou willen ontslaan omdat hij hoofddoekjes vrouwonderdrukkend vindt? Of wanneer klanten bij hem geklaagd hebben over ‘die moslimvrouw’? Sinds verdraagzaamheid voor hem geen deugd meer is (zie de titel van een essaybijdrage van Cliteur aan Vrij Nederland) ben ik daar niet meer zo zeker van.
Stelling 5 heeft het ook over ‘impopulaire maatregelen’ zoals het handhaven van uniforme kledij’. Men kan twijfelen of die maatregelen impopulair zijn als het om moslimuitingen gaat. Men kan ook twijfelen of het om urgente ‘maatregelen’ gaat. De uniformiteit van leger, politie en rechters staat niet serieus ter discussie, ook elders niet waar het hooguit sommige groeperingen wordt toegestaan om religieus voorgeschreven hoofddeksels te dragen. Zonder rampzalige gevolgen, bij mijn weten. Engeland, Canada, de VS, Israël, allemaal multiculturele landen met een eigen ‘model’ voor dit soort multicultiproblemen – en die problemen hebben allerlei concrete publieke kanten. Bijvoorbeeld de condities waaronder mensen religieuze voorschriften over voedsel en rustdagen kunnen naleven. Er lijken mij wel urgentere problemen, en andere oplossingen voor integratieproblemen dan het op stang jagen van moslims door een hoofddoekjesverbod.
Bij de rechtsprekende macht kan ik met Cliteur meedenken, maar liever denk ik ter wille van het debat tegen hem in. Veel islamitische vrouwelijke rechters zijn er trouwens niet, wel katholieke, protestantse en atheïstische. Het zou een interessante figuur zijn: een test voor de vitaliteit van de onpartijdigheid van de rechter wanneer de façade van toga’s werd vervangen door gewone kleren, eventueel zelfs een hoofddoekje. Waarna de publieke test van het rechterlijk oordeel door collega-juristen op basis van hun wetstechnische, juridisch-prudentiële en uitspraakmotiverende kwaliteiten nog altijd en misschien zelfs minder argeloos kan plaatsvinden! In die test, en in de openheid en het publieke karakter van de rechtspraak, schuilt meer institutionele waarde dan in de historische etiquette van toga’s en pruiken. Cliteur hecht opvallend aan dat uiterlijk vertoon, net als de moslimfundamentalisten overigens, en heeft veel minder oog voor het feit dat bevrijding, en het vermogen om moreel gefundeerd burgerschap en levensbeschouwelijke identiteit te scheiden vooral een moeilijk innerlijk proces is. Dat proces heeft in ons land vele honderden jaren gekost en vraagt nog steeds voortdurend om onderhoud en discussie. Tenzij men natuurlijk weinig levensbeschouwelijke profiel heeft en alle dagen wil shoppen. Of tenzij men de eigen atheïstische filosofische identiteit ten grondslag wil leggen aan een politiek neutraliteitsconcept.
Mijn tijd is op en misschien had ik die tijd moeten besteden aan de toon van stelling 8. Waarin met de gulle hand van de echte liberaal ‘de godsdienst’ (en de gelovigen) een plaats onder de zon van de gelaïciseerde overheid wordt gegund. Niet iedereen hoeft van staatswege atheïst te worden!! Gelukkig maar. Wat de gevolgen daarvan zijn, hebben twee twintigste-eeuwse politieke stelsels die religie en moraal loskoppelden en het atheïsme in hun vaandel voerden, ons geleerd. Misschien zijn ‘de godsdiensten’ toch niet het enige struikelblok voor het ontwikkelen van een ‘moreel esperanto’.
Intussen interesseren Fatima’s opvattingen en motieven, en vooral haar lot, mij meer dan de opvattingen van Cliteur, die meer geïnteresseerd lijkt in zijn eigen beginselen en zijn pose van vrijdenker dan in de onderlinge verhoudingen, de rechtvaardigheid, de vrijheid en de stabiliteit van een ingewikkelde postmoderne samenleving. In die samenleving moeten bedenkelijke mee-geëmigreerde praktijken zoals eerwraak, vrouwenbesnijdenis- en achterstelling en tribale man-vrouw-verhoudingen op zelfverzekerde en heldere wijze worden tegengegaan op basis van onze strafwet, de kinderbeschermingswet, de leerplichtwet en allerlei creatieve, vooral stimulerende maatregelen. Te vaak echter worden de problemen van multiculturaliteit, emancipatie, identiteit, veiligheid en rechtvaardigheid van die samenleving door elkaar gehaald.
Als ik deze reactie af heb lees ik in mijn krant dat een Turkse vrouw, verdacht van medeplichtigheid aan moord, nadat ze op brute en uiterst beledigende wijze is ondervraagd door – naar ik aanneem: in neutrale uniformen gestoken – Nederlandse agenten, zich heeft opgehangen. Aan haar hoofddoek.
Jan Vorstenbosch is als politiek filosoof en ethicus verbonden aan de Universiteit Utrecht
‘Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral’
Gegeven de beschikbaar gestelde hoeveelheid woorden beperk ik mij tot de stellingen waarin Cliteur stelt dat de ontwikkeling van een ‘moreel esperanto’ cruciaal is voor het succes van een multiculturele samenleving; het voornaamste struikelblok voor het ontwikkelen van een moreel esperanto te vinden is in de theïstische godsdiensten (joodse, christelijke en islamitische religie) die de moraal funderen op de respectievelijke heilige teksten; het ontwikkelen van een moreel esperanto zou kunnen leiden tot het loskoppelen van theïstische godsdiensten en moraal; en dat de loskoppeling van godsdienst en moraal een ideaal zou moeten zijn voor een verlicht integratiebeleid.
De godsdiensten hoeven volgens Cliteur niet geheel te verdwijnen maar zij dienen zich te richten op hun ‘core business’, namelijk het verschaffen van uitzicht op een leven na de dood. Voor het verschaffen van antwoorden op zingevingsvragen voor het leven vóór de dood pleit Cliteur voor de ontwikkeling van een ‘morele kunsttaal’. Voordat alle energie wordt gestoken in het opnieuw uitvinden van het kunstwiel, wil ik hem graag wijzen op een interessante bundel Humanisme. Theorie en praktijk (1993, onder redactie van P.B. Cliteur en D.J. van Houten) waarin het humanisme als niet-religieuze basis voor het morele denken en handelen wordt gepresenteerd. Met name het hoofdstuk over tolerantie als een politiek moreel ideaal is bijzonder lezenswaardig in deze tijd waarin strijders van de liberale jihad met gejuich worden bijgevallen.
Dit is een vorm van idealistisch-totalitair denken. Het is idealistisch omdat de oplossing wordt gezocht in een nieuw metafysisch referentiepunt dat dienst zou moeten doen als richtlijn voor het individuele handelen alsmede als baken voor een verlicht overheidsbeleid. Het filosofisch-pragmatisme van met name Richard Rorty heeft aangetoond dat een dergelijk metafysisch archimedisch punt niet beschikbaar is. Je kunt proberen om zelf zo’n nieuw metafysisch referentiepunt te ontwerpen, maar de vraag is dan wel vervolgens hoe overtuigend dat in praktijk zal zijn voor personen die reeds hun ankers hebben in de bestaande godsdiensten.
Het is bovendien totalitair omdat het geen rekening houdt met de bestaande situatie waarin veel personen hun moraal nu eenmaal baseren op een godsdienst. Deze religieuze personen moet blijkbaar duidelijk worden uitgelegd dat zij niet onderdeel van de oplossing zijn, maar juist de essentie van het probleem vormen. Moet de overheid een institutionele structuur creëren waarin alle burgers – religieuze en niet-religieuze burgers – het moreel esperanto wordt bijgebracht? De vraag is dan: wat te doen als personen niet bereid zijn om moraal en godsdienst van elkaar los te koppelen?
Het pleiten voor een loskoppeling van godsdienst en moraal betekent volgens Cliteur niet dat iedereen atheïst behoeft te worden. De godsdiensten mogen een rol blijven vervullen in het uitdragen in hun visie over het leven na de dood. Deze opstelling gaat verder dan een idealistisch-totalitair denken, zij getuigt van weinig respect voor de authenticiteit van de geloofsovertuiging van religieuze personen. Deze mensen moeten hoognodig verlicht worden. Ze weten het zelf nog niet maar als ze eenmaal het licht hebben gezien, dan is hun emancipatie voltooid. Hier is iemand aan het woord die denkt de rol te kunnen vervullen van de ‘koning-filosoof’ van Plato. De burgers zitten in de grot en zien alleen de schaduwen, de koning-filosoof ziet echter dankzij zijn kennis van de theorie van de vormen, het licht. Door woord en geschrift is deze filosoof bereid om zijn kennis aan te wenden om de burgers uit de grot te leiden. Onvermijdelijk doemt het beeld op van de foto waarin Cliteur zijn verlichte opvattingen voorleest aan scharrelvarkens die met hun snuit in de modder vroeten naar vreten. Deze foto visualiseert de ballade over de vraag ‘Wavon lebt der Mensch?’ in Die Dreigroschenoper van Bertolt Brecht, waarin Mackie Messer het antwoord geeft ‘Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral’.
Dit antwoord is ook geldig voor het vraagstuk van integratie in de multiculturele samenleving. Zorg eerst voor de materiële zaken en bekommer je dan pas over de moraal. De verhouding tussen een open samenleving met een gesloten gemeenschap in haar midden wordt explosief door het morele fundament van deze gesloten gemeenschap ter discussie te stellen.
Dit betekent wat mij betreft niet dat allerlei verschijnselen die steeds als ‘het probleem’ van de multiculturele samenleving naar voren worden gebracht, zoals de oververtegenwoordiging van criminaliteit in bepaalde groeperingen en schendingen van de lichamelijke integriteit van meisjes, gedoogd moeten worden. Deze wantoestanden kunnen nu echter al worden aangepakt, aangezien hier sprake is van strijdigheid met de wet. Voor het bestrijden van dergelijke wantoestanden is geen moreel esperanto nodig. Wat nodig is, is dat de bestaande regelgeving wordt gehandhaafd. De gedachte dat het ontwikkelen van een moreel esperanto vanuit een metafysisch moreel-objectivisme een positieve bijdrage zal leveren, is op zijn best naïef te noemen. Een dergelijk metafysisch referentiepunt zal in de praktijk steeds worden gebruikt om de niet-verlichte medemens te deklasseren. Een eerste vereiste van een leefbare samenleving, met een heterogeen samengestelde bevolking die deels conflicterende waarden aanhangen, is het uitdragen van tolerantie voor elkaars opvattingen. Tolerantie betekent in dit verband vooral het niet ter discussie stellen van de grondslag van andermans morele handelen. En tolerantie betekent ook het afzien van stelselmatige vernedering vanuit een vermeende morele superioriteit. De politiek-filosoof Avishai Margalit heeft er terecht op gewezen dat de afwezigheid van vernedering een belangrijk aspect is van een fatsoenlijke samenleving. Bij het zoeken naar het overeind houden van een liberale democratie gaat het niet om het presenteren van utopische oplossingen, maar gaat het in de eerste plaats om het depolitiseren van antagonistische tegenstellingen.
Huib Pellikaan is verbonden aan het departement Politieke Wetenschap van de Universiteit Leiden
Zie verder de bijdrage ‘Over de liberale democratie: De kwetsbaarheid van een open samenleving met een gesloten gemeenschap’ van Huib Pellikaan & Margo Trappenburg in de bundel Politiek in de multiculturele samenleving (redactie Pellikaan & Trappenburg) Boom 2003. 200 blz € 24,50