Home Oud, wijs en uitgerangeerd?
Ouderdom

Oud, wijs en uitgerangeerd?

Door Peter Wierenga op 26 mei 2009

05-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Ouderdom heeft een negatieve bijklank gekregen, terwijl een hoge leeftijd ooit werd beschouwd als voorwaarde voor wijsheid. Van Nestor en Cicero tot de babyboomers en Nelson Mandela.

Als de discussie over de verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 67 jaar één ding duidelijk heeft gemaakt, is het wel onze moderne blik op ouderdom. Die is vooral fysiek van aard (‘Kun je nog wel werken?’). Vrijwel geen woord over al die levenservaring die door het pensioen verloren gaat voor de samenleving. Nee, je moet gewoon stoppen als je de pensioengerechtigde leeftijd behaalt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Sterker nog: de ouderdom zelf heeft een negatieve bijklank gekregen. Het woord ‘bejaarde’ is een scheldwoord geworden en de seniorenzender noemt zich eufemistisch MAX. Zou het de angst voor lichamelijk verval zijn? Zijn we als de vader van prins Siddharta, die niet wilde dat zijn zoon – de latere Boeddha – in aanraking kwam met gebrek, ziekte en dood? De moderne mens zet alles op alles om jong te blijven. Hij plant haar op zijn kale schedel, verft de grijze exemplaren en spuit botox in zijn rimpels. Aan Viagra en siliconenborsten geven we al meer geld uit dan aan onderzoek naar alzheimer.

De Oude Grieken dachten heel anders over ouderdom. Hun bejaarde held Nestor was de belangrijkste raadsman voor de strijders die Troje belegerden. Hoe oud hij precies was ten tijde van die oeroorlog om Helena is onbekend, maar hij had al drie generaties meegemaakt. En als hij sprak, vloeiden er woorden ‘zoeter dan honing’ uit zijn mond, zo verhaalt Homerus in de Ilias. Iedereen luisterde. Hij vocht niet mee, maar was nog wel in staat tot prestaties: als blijk van respect kreeg hij een van de mooiste buitgemaakte slavinnen.

‘Nestor’ is niet het enige woord uit de Oudheid dat nog steeds in overdrachtelijke zin wordt gebruikt. Het woord voor ‘oudere’ is gerôn. In het antieke Sparta bestond de Raad van Ouderen, de gerousia, uit wijze notabelen die de koning adviseerden. Minimumleeftijd: zestig jaar. Overigens alleen maar mannen, zoals dat zelfs in het democratische Athene het geval was. Vrouwen moesten nog meer dan tweeduizend jaar wachten op stemrecht. Bij de Romeinen stond de grijze medemens eveneens in hoog aanzien. De aristocraten onder hen hadden zitting in de Senatus, afgeleid van het woord senex (‘oude man’).

Wij gebruiken het woord ‘senaat’ voor de Eerste Kamer, waarvan de leden door de koning benoemd werden voor het leven, tot de liberale revolutie van Thorbecke daar een einde aan maakte. Toch bleef de Eerste Kamer ook na 1848 een bolwerk van eruditie, van mensen die hun sporen in de maatschappij lang en breed verdiend hadden. Dat de achttienjarige student Driek van Vugt in ’99 SP-senator mocht worden, zou er bij de antieken niet in gekund hebben. Zo iemand mist toch de levenservaring om met gezag te kunnen spreken?
 

Grumpy old man

Niet dat de ouderdom alleen maar als positief werd gezien. In veel antieke literatuur is de bejaarde een grumpy old man, een klaagzieke zanik, die bang is voor de dood, vrekkig en gebrekkig. Sporadisch wagen Griekse en Romeinse filosofen zich aan bespiegelingen over de ouderdom. Een van hen, Cicero, wijdt zelfs een complete dialoog aan het onderwerp. In 44 v.Chr., ongeveer een jaar voor zijn hoofd en handen aan het spreekgestoelte op het Forum Romanum worden gespijkerd, schrijft hij De senectute (‘Over de ouderdom’, in het Nederlands vertaald als De kunst van het oud worden). Een preek voor eigen parochie, maar de 62-jarige Cicero, wiens politieke rol met de komst van Caesar is uitgespeeld, wil bewijzen dat de ouderdom een geestelijke rijpheid biedt.

De redenaar vat nog eens bondig de bezwaren samen die de herfst des levens kunnen versomberen. ‘Als ik het overdenk, vind ik vier argumenten waarom de ouderdom als iets ellendigs geldt’, zo laat hij de hoofdpersoon uit De senectute, de 83-jarige staatsman Cato, zeggen. ‘De eerste is dat de ouderdom ons onze activiteiten ontzegt, de tweede dat hij ons lichaam verzwakt, de derde dat hij ons van bijna alle genoegens berooft, en de vierde dat hij niet ver af staat van de dood.’

Eloquent, met veel voorbeelden, haalt hij de bezwaren onderuit. Natuurlijk zal een bejaarde de Olympische Spelen niet meer winnen, en in de veldslag niet vooroplopen, maar zijn bijdrage als trainer, strateeg of veldheer is nog veel waardevoller. Cicero’s Cato gebruikt het voorbeeld van een stuurman of kapitein op zee. Heeft een stuurman – net zoals de matrozen – kracht, behendigheid of snelheid nodig? Nee, om de juiste adviezen te kunnen geven moet hij beschikken over wijs beleid (consilium), waardigheid en gezag (auctoritas) en een scherp oordeelsvermogen (sententia).

Kortom, eigenschappen die vragen om geestelijke rijpheid en niet om lichamelijke fitheid. Sterker nog: het lichaam, onderhavig aan grillen en emoties, is eerder een obstakel voor de geest. Wat dat betreft is de oudere – juist omdat hij meer op zijn geest en minder op zijn lichaam vertrouwt – zo geschikt voor leidende posities. Neem nu seks, is dat geen groot gemis? Volgens Cicero niet; je mag blij zijn dat je eindelijk van die wilde duivel bent verlost, die je van je werk houdt, zoals de tragedieschrijver Sophocles al verzuchtte. Gelukkig valt er van genoeg andere zaken te genieten, zoals de herinnering aan al wat je tot stand hebt gebracht in je leven.
Cicero’s beschouwingen zijn duidelijk geïnspireerd door de Stoa, de antieke school die een afstandelijke houding tegenover emoties en het lichamelijke leerde. Niet omdat emoties per definitie verkeerd zijn, maar omdat het irrationeel is om je over te geven aan de grillen van het moment. Een idee dat mooi aansluit bij levenservaring: je met de jaren opgebouwde gezag en waardigheid impliceren dat je jezelf niet laat meevoeren door een emotionele hype of lichamelijk verlangen, maar dat het gezonde verstand de overhand houdt.

Cicero’s idee dat ouderdom veel voordelen oplevert, vond zelfs ingang bij zijn filosofisch opponenten. Zoals rond 100 n.Chr. in Oinoanda, in het zuidwesten van Turkije, onderdeel van het Imperium Romanum. Daar liet een zekere Diogenes de leer van de atomist Epicurus in een centrale zuilengalerij beitelen. Vorig jaar ontdekte fragmenten werden oneerbiedig betiteld als ‘antieke graffiti tegen Plato’, maar het is de grootste filosofische inscriptie uit de geschiedenis. Het is nog niet duidelijk hoe voorbijgangers de volledige tekst van zo’n 25.000 woorden konden lezen, want de muur was bijna tachtig meter lang en bijna vier meter hoog.

Naast uiteenzettingen over fysica en ethiek liet Diogenes (‘reeds in de avond van het leven gekomen’) een apart betoog over de ouderdom uithouwen. In die brokstukken is de denktrant van Cicero te herkennen – ook al geldt het epicurisme op veel punten als tegengesteld aan het stoïsche gedachtegoed. Ook Diogenes meent dat de oudere nog steeds van waarde is voor de samenleving, dat hij lichamelijk en geestelijk niet veel slechter af is dan jongeren, en bovendien nog steeds genoeg (na) te genieten heeft. Seks? Ach, je mag al blij zijn als het je niet schaadt. Een ander bezwaar tegen ouderdom is de nabijheid van de dood. Maar moeten we de dood wel vrezen? Angst is onnodig: als de dood er is, zijn wij er niet, en omgekeerd.
 

Oude mannen weten niets

Toch werd de band tussen wijsheid en leeftijd ook in de Oudheid al betwijfeld. Door ‘wijze oude mannen’ hinderlijk te ondervragen, net zo lang tot ze zichzelf tegenspraken, kwam de Athener Socrates in de vijfde eeuw voor Christus tot de conclusie dat zij eigenlijk niets wisten. Sterker nog: Socrates is de enige wijze, omdat hij tenminste nog weet dat hij niets weet. De kennis van generaals en politici moge bruikbaar zijn in het dagelijkse leven, dat zegt niets over het waarheidsgehalte ervan.
Zijn leerling Plato ging een stap verder door het onderscheid tussen mening (doxa) en filosofische kennis (epistêmê) te systematiseren. De laatste vorm is uiteraard superieur. Plato’s befaamde ideeënleer is niet verkrijgbaar door levenservaring, maar alleen door aanleg en jarenlange studie, met veel wiskunde. Die rationalistische lijn zal uiteindelijk de overhand krijgen in de filosofische traditie. Daarmee lijkt de verbinding tussen wijsheid en leeftijd voorgoed verbroken. In de tweeduizend jaar na Cicero is amper literatuur te vinden die zich specifiek richt op de ouderdom. De Tilburgse hoogleraar filosofie Jan Baars, een van de weinigen die zich met het onderwerp bezighouden, heeft daar een verklaring voor: vroeger was de kans klein dat je bejaard werd, vandaar dat het onderwerp minder speelde in de filosofie. Pas toen de babyboomers van na de Tweede Wereldoorlog massaal oud werden, verschenen er weer traktaten over de ouderdom.
 

The Elders

Zijn de inzichten van Cicero, dat ouderdom en wijsheid met elkaar te maken hebben, nog steeds waardevol? Baars twijfelt. Naar zijn mening is het grootste verschil met ons modernen de statische cultuur van de Romeinen, waarin levenservaring nog echt iets betekende. Ambachten veranderden niet. Bovendien kon Cicero een beroep doen op de ‘gerocratische’ staatsinrichting van Rome, die aan de ouderen onder de elite een bijzondere positie toekende. Zelf genoot de beroemde redenaar een vanzelfsprekend prestige, omdat hij vele Griekse filosofische werken had vertaald. De traditie werd gezien als een bolwerk van wijsheid en was niet omstreden, in tegenstelling tot deze tijd. Om al die redenen hoefde Cicero het verband tussen levenservaring en wijsheid niet expliciet te maken.

In de moderne, dynamische samenleving is dat verband er niet meer. Kennis veroudert snel. Wat heb je nog aan kennis van een typemachine als de computer is ingevoerd? Of neem een extremer voorbeeld: minister Plasterk zal naar eigen zeggen niet kunnen terugkeren naar de wetenschap na vier jaar ministerschap. Hoewel hij nog maar kortgeleden een topwetenschapper was, is zijn kennis dan al verouderd.
Ofschoon specifieke vakkennis tegenwoordig veel sneller veroudert dan vroeger, zou echte wijsheid weleens langer kunnen meegaan, en zelfs kunnen toenemen naarmate mensen ouder worden. Een sceptische houding cultiveren, bedachtzaam een vraagstuk van alle kanten bekijken en niet overhaast conclusies trekken gaan wellicht beter als je wat ouder bent, met minder wilde haren dan de jeugd. En al verlies je dan misschien tevens wat scherpte, helemaal inactief hoef je nooit te worden. En hier komen de deugden van de ouderdom die Cicero beschreef – beleid, waardigheid, gezag en een scherp oordeelsvermogen – zeker van pas. Neem een man als Nelson Mandela. Die was wijs genoeg om het stokje op tijd over te dragen, maar ging niet werkeloos thuis zitten. Op zijn 89ste verjaardag richtte hij nog zijn eigen clubje wijzen op, the Elders, met wereldleiders als de Amerikaanse oud-president Jimmy Carter en microkredietgoeroe Mohammad Yunus. Om de wereld van gratis advies te voorzien. Van dat soort ouderen mogen we er wel meer hebben.