‘De filosoof Martin Heidegger voerde een strijd tegen het “wereldjodendom”’, schrijft Thomas Assheuer in het Duitse weekblad die Zeit, naar aanleiding van het verschijnen van Heideggers Schwarzen Hefte. Deze gebundelde aantekeningen van de Duitse filosoof bevatten een aantal vermeend antisemitische uitspraken die de discussie over Heideggers relatie tot het nationaalsocialisme weer in volle hevigheid op doen laaien.
Martin Heidegger geldt als één van de belangrijkste filosofen van de twintigste eeuw. Het feit dat de grote filosoof zich in 1933 vrijwillig aansloot bij de NSDAP zorgt al decennialang voor veel discussie onder filosofen. Is Heideggers filosofische werk besmet door zijn Nationaalsocialistische ideeën? Of kunnen we zijn filosofie los zien van zijn politieke opvattingen? De recente verschijning van het eerste deel van de Schwarzen Hefte, aantekeningen die Heidegger maakte van 1931 tot en met 1970, verdeelt de kenners van Heidegger en zijn werk opnieuw in twee kampen.
‘Sinds de jaren zestig ontbrandt dit debat ongeveer één keer in de tien jaar’, stelt filosoof Veronica Vasterling, docent aan de Radboud Universiteit en zelf gepromoveerd op Heidegger. Vaak gebeurt dit naar aanleiding van een boek dat wil aantonen dat Heidegger een overtuigd nazi was en dat we zijn werk in de ban moeten doen, zoals Jargon der Eigentlichkeit van Theodor Adorno en Heidegger et le nazisme van Viktor Farias. Het probleem van veel van deze boeken en de erop volgende debatten is volgens Vasterling dat ze op een simplistische manier omgaan met ‘feitelijk onbeantwoordbare vragen als: was Heidegger een nazi, was hij antisemiet?’ Dat Heidegger in het begin enthousiast was over Hitler en het nationaalsocialisme staat buiten kijf, maar dat gold in zijn tijd helaas ook voor veel andere intellectuelen. Ook uitingen van alledaags antisemitisme die te vinden zijn in de Schwarzen Hefte waren wijdverbreid in Europa. ‘Een feit dat nu maar steeds vergeten wordt maar dat enorm geholpen heeft bij de Endlösung: heel Nederland, heel Europa heeft weggekeken, niet alleen de Duitsers’.
Deze zaken zorgen ervoor dat het moeilijk blijft om iets te zeggen over hoe verstrekkend Heideggers sympathie voor het nationaalsocialisme nou precies was. De ‘grote gulzigheid’ waarmee men ook in het huidige debat weer op het foute gehalte van een aantal uitspraken van Heidegger duikt, doet Vasterling dan ook vooral aan als ‘de filosofische variant van de Holocaust Kitsch in de filmwereld.’ In plaats van een oprechte interesse in de gang van zaken is men in het huidige debat vooral bezig het geheel ‘in een good guys versus bad guys kader te plaatsen.’ Bovendien gaat het voorbij aan de belangrijke kwestie dat Heidegger de fouten die hij heeft gemaakt ook na de oorlog nooit heeft ingezien. Vasterling: ‘Heideggers zelfmedelijdende, narcistische blindheid ná zijn nazi avontuur, inclusief het werk waarin dat al te zeer doorklinkt, dát is voor mij het werkelijke probleem van persoon en werk.’