De gruwelijke dood van de 58 Chinese verstekelingen, die in een container de overtocht naar Dover waagden, heeft de Europese regeringen geschokt. Mensensmokkel, wat kunnen we daartegen doen? Tijd voor een radicale koerswijziging, stelt de Leidse bijzonder hoogleraar filosofie Edith Brugmans.
De gruwelijke dood van de 58 Chinese verstekelingen in juni jongstleden is de druppel die de emmer van het asielschandaal doet overlopen. Want laten we wel wezen: dit is een schandaal in de zin van Mattheus (13,41): een aanstootgevende ongerechtigheid die te berouwen is in ‘wening en knersing der tanden’. Niet alleen de weg van mensen die tot smokkelwaar verworden zijn, is verstikkend, ook de plaats van bestemming biedt al te vaak niets meer dan de benauwenis van het onderduiken, van het schuilen in de illegaliteit.
Natuurlijk, sommige vreemdelingen slagen erin zich in levende lijve te melden als asielzoeker en een deel van hen vindt erkenning in de vorm van een verblijfsvergunning. Misschien liggen de verhoudingen in kwantitatieve zin zelfs gunstig en vinden velen een fatsoenlijk onthaal terwijl slechts enkelen hun zoektocht met de dood bekopen. Maar in kwalitatieve zin is de onwaardige dood van een enkele mens die niets anders doet dan zich verplaatsen van het ene land naar het andere, een grove onrechtvaardigheid. Het is aan ons om schuld te bekennen aan het kwaad van de moordende uitsluiting van vreemdelingen en het is aan ons om dat kwaad bij de wortel uit te roeien.
‘Life is elsewhere’
Hoe is dit mogelijk? Natuurlijk niet door de controles op de in- en uitgaande vrachtwagens, schepen, treinen en personenauto’s te intensiveren. Evenmin door de sancties op ‘verstekelingenvervoer’ en ‘mensensmokkel’ te verscherpen. Dergelijke maatregelen en straffen zijn waarschijnlijk niet alleen niet effectief, ze zijn fundamenteel misplaatst. Ze zijn het foute antwoord omdat ze veronderstellen dat er terecht sprake kan zijn van ‘smokkel’ en van ‘illegalen’. De wortel van het probleem is echter dat deze categorieën berusten op een verwerpelijke juridische kwalificering van mensen als ‘illegalen’ en van vervoersactiviteiten als ‘mensensmokkel’. Inderdaad, smokkel en illegaliteit dienen uitgebannen te worden en wel op een radicale manier, namelijk door de rechtsregels die de posities van de illegaliteit en de smokkel creëren, af te schaffen. Deze rechtsregels zelf, en niet de handelingen die krachtens deze regels als overtredingen gelden, zijn schandalig. De rechtsregels wekken de schijn dat het legitiem is dat sommige mensen, ‘wij’, aan sommige medemensen, in casu de economisch vluchtelingen, in woord en daad te verstaan geven: ‘je mag wel leven, maar niet hier. Voor jou geldt letterlijk “life is elsewhere”.’ Maar hoe is het mogelijk dat de ene mens dit tegen de andere mens durft te zeggen? Waar halen wij de brutaliteit vandaan om anderen, die door hun komst te kennen geven dat ze een leven hier willen opbouwen, te verbieden om hier te zijn? Hoe halen wij het in ons hoofd om te denken dat het moreel terecht kan zijn om ‘afgewezenen’ en ‘uitgeprocedeerden’ desnoods plat te spuiten en op een vliegtuig te zetten naar ‘elsewhere’?
Zeker, in het licht van de politieke geschiedenis van de afgelopen zestig jaar zijn deze praktijken deels begrijpelijk. De afschuw over de wandaden die begaan zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft geleid tot een wetgeving die een veilig heenkomen garandeerde voor politieke vluchtelingen. Het ruimhartige asielbeleid dat geproclameerd is in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 heeft in de grondwetten van vele westerse staten een juridische verankering gekregen. De asielverlenende staten namen daarbij de verplichting op zich om degenen die als politiek vluchteling toegelaten werden, een status te verlenen die gelijk is aan die van de eigen burgers voor wat betreft de burgerlijke en sociaal-economische rechten.
In de jaren zeventig van de twintigste eeuw leidde de economische groei tot het aantrekken van gastarbeiders. En ook zij verwierven, met hun arbeidsverplichting, burgerlijke en sociaal-economische rechten. Sommigen onder hen hebben, na enige jaren, ook de politieke rechten verworven.
Voetbalspel
Maar nu, anno 2000, zou Nederland ‘vol’ zijn. Wat betekent dit? Het kan niet betekenen dat er geen plek over is voor meer mensen, aangezien het grootste gedeelte van het Nederlandse grondgebied nog niet bewoond wordt. Maar zelfs als ons hele land een woonbestemming zou hebben, is het niet zeker dat Nederland vol is. Immers, een absoluut en objectief criterium om te bepalen hoeveel ruimte een mens nodig heeft om te leven, ontbreekt ten enenmale. Het lichaam van een individu vraagt niet meer dan twee kubieke meter, zoals de doodscontainer in Dover nog eens toonde. Het wonen van een persoon is misschien al redelijk te noemen als twaalf vierkante meter ‘eigen kameroppervlak’ gewaarborgd is. Of moeten we eerder denken aan twintig vierkante meter plus een stukje vruchtbare grond van driehonderd vierkante meter zodat de persoon ook nog de eigen boontjes kan doppen? Of is meer levensruimte gewenst? Kortom, dat mensen een plek nodig hebben is een onontkoombaar fysisch gegeven, maar het antwoord op de vraag hoe veel ruimte mensen nodig hebben om een menselijk leven te leiden, is afhankelijk van historisch-cultureel bepaalde normen, en dus variabel. De uitspraak dat Nederland in fysieke zin ‘vol’ is, is dan ook betwistbaar.
Is Nederland dan vol omdat onze culturele identiteit slechts bewaard kan blijven wanneer wij nu nieuwe, vreemde elementen buiten houden? Op dit punt kan Euro 2000 ons iets leren. Slechts in het rondspelen van de bal tussen ‘wij’ en ‘zij’ ontstaat de notie van ‘identiteit’. Als spelers van het spel zijn ‘wij’ en ‘zij’ principieel gelijkwaardig. ‘Onze jongens’ moeten zich, in hun streven naar onderscheidend kampioenschap, aan die gelijkwaardigheid van het gemeenschappelijke spel overgeven. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse culturele identiteit, die slechts kan bestaan en voortbestaan in een voortdurende gemeenschappelijkheid met ‘de anderen’. Dat die identiteit dan geen statisch gegeven is maar een dynamisch karakter heeft, is evident. Deze dynamiek is echter geen reden tot ongerustheid, zolang ze niet ontwikkeld wordt in een strijd op leven en dood met die ‘anderen’.
Nationale rijkdom
De kreet ‘Nederland is vol’ betekent waarschijnlijk wel dat de nationale rijkdom niet weggegeven mag worden aan mensen die geen ‘recht’ hebben op een deel ervan. En deze betekenis geeft precies het punt aan waarop de ommekeer kan aangrijpen. Immers, indien het ons menens is om het kwaad van de verstikkende mensensmokkel, van het illegaal verblijf en van de gewelddadige uitzettingen van uitgeprocedeerden radicaal uit te bannen, en indien de belangrijkste bestaansreden voor deze vormen van het kwaad gelegen is in de economische interesse van vreemdelingen om in ons land, of, ruimer, in Europa, enige ‘rijkdom’ te verwerven, dan is dat kwaad te keren door een nieuw beleid te voeren. Dat nieuwe beleid dient gericht te zijn op een ontkoppeling van de staatsrechtelijke, strafrechtelijke en sociaal-economisch rechtelijke instituties en regels. De nieuwe regels kunnen schetsmatig aangegeven worden als volgt.
Ten eerste: de nationale grenzen dienen onvoorwaardelijk opengesteld te worden, zodat een volstrekt vrij verkeer van personen mogelijk wordt. Iedereen die de open grens passeert, wordt geregistreerd. De registratie van de persoon geeft aan wie wanneer op Nederlands grondgebied is. Deze registratie is noodzakelijk voor de overheidsaanspraken op belastingen en bestraffingen, zoals uit de volgende regels blijkt. Echter, de taak van de overheid om te beoordelen of iemand al dan niet toegelaten mag worden, vervalt. Ook de taak om te onderzoeken of iemand teruggestuurd kan worden naar het land van herkomst vervalt.
Ten tweede: de aanwezigheid op het Nederlandse grondgebied geeft iedereen het recht op de grondvrijheden, zoals in de Grondwet vastgelegd – vrijheid van mening en meningsuiting, vrijheid van vergadering, vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en dergelijke.
Ten derde: gedragingen van personen zijn strafbaar volgens het territorialiteitsbeginsel. Dit wil zeggen dat het Nederlandse strafrecht geldt wanneer de strafbare feiten in Nederland gepleegd zijn, onafhankelijk van de landen waarvandaan of waarheen de dader komt of gaat. Aangezien het huidige strafrecht ook volgens het territorialiteitsbeginsel werkt, levert deze regel geen nieuwe problemen op.
Ten vierde: de aanwezigheid op het Nederlandse grondgebied geeft iedereen het recht om te wonen en te werken. De feitelijke verwerving van banen en woningen is een taak van de personen zelf: zij zullen zich op de vrije woning- en arbeidsmarkt moeten begeven. De taak van de overheid om te beslissen over verblijfsvergunningen en arbeidsvergunningen, alsmede de taak om te zorgen voor geschikte woningen, vervalt.
Ten vijfde: de sociaal-economische rechten (aanspraken op pensioenuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsvergoedingen, werkloosheidsuitkeringen en dergelijke) zijn te verwerven door persoonlijke participatie aan fondsen. Daarbij is het mogelijk dat een persoon de zorgplicht voor anderen op zich neemt, bijvoorbeeld ouders voor hun kleine kinderen, volwassenen voor hun bejaarde ouders, vrienden voor vrienden, et cetera. De omvang van de verschuldigde inleggingen (premies) in de fondsen kan afhankelijk zijn van de opgenomen zorgplicht. In hoeverre de bedoelde fondsen door de overheid, door corporaties, of door particuliere ondernemingen ingesteld of gecontroleerd moeten worden, is nader te bepalen.
Ten zesde: de politieke rechten, namelijk het actief en passief kiesrecht, zijn te verwerven door een duurzaam verblijf op het Nederlands grondgebied. Een periode van drie of vijf jaar lijkt redelijk.
Onderwijs
Ten zevende: de rechten op onderwijs en gezondheidszorg zijn hetzij via fondsen te verwerven (dus na inleg van premies) en/of (deels) gratis voor iedereen die zich op het Nederlands grondgebied bevindt.
Ten achtste: de in Nederland verblijvende personen zijn belasting verschuldigd aan de overheid. De belastingplicht is afhankelijk van de duur van het verblijf en van de arbeidsomstandigheden en de zorgplichten van de personen. De belastinginkomsten komen ten goede aan de infrastructuur, eventueel (zie zeven) ook aan het onderwijs en de gezondheidszorg.
Deze schets voor de regels van het nieuwe beleid zal ongetwijfeld veel kritiek oproepen. Een van de te verwachten reacties luidt dat de open grenzen zullen leiden tot een enorme stijging van het aanbod van goedkope arbeidskrachten, wat dan weer zal leiden tot daling van de lonen, dus daling van de consumptie, dus daling van de productie. Kortom, men kan tegenwerpen dat de open grenzen het risico meebrengen dat in Nederland een ‘lompenproletariaat’ zal ontstaan. Deze tegenwerping is deels te pareren door erop te wijzen dat de economische groei niet alleen afhankelijk is van de factoren arbeid en kapitaal, maar ook van zaken zoals technologische innovaties en marktaandeel. Echter, de discussie over de voor- en nadelen van het economisch liberalisme raakt aan slechts één beginsel dat ten grondslag ligt aan het voorstel voor het nieuwe beleid. Het tweede beginsel is dat van de rechtvaardigheid. De open grenzen verminderen misschien onze huidige welvaart en ze betekenen zeker het einde aan de weldaden die wij nu aan de politieke vluchtelingen voorbehouden. Maar ze maken ook een einde aan het onrecht dat wij de economisch vluchtelingen nu aandoen.
Misschien is het zelfs mogelijk dat het nieuwe beleid ons helpt om, op de lange termijn en op mondiaal vlak, de idealen van vrijheid, gerechtigheid en vrede verder gestalte te geven.
Edith Brugmans
Reacties op dit artikel
Open grenzen?
Iedereen zou de idealen moeten onderschrijven die Edith Brugmans in haar artikel naar voren brengt. Als iedereen gelijke rechten heeft, dan heeft iedereen ook het recht om zich ergens te vestigen. Het is erg inconsequent om van de arme landen te eisen dat zij geen restrictief importbeleid voeren omdat een vrije goederenmarkt zo goed voor ons allemaal is en tegelijkertijd onze arbeidsmarkt gesloten houden voor mensen uit die landen. Het is ook inconsequent om iemand uit een EU-lidstaat die in Nederland wil werken te beschouwen als een eerzaam burger die een beroep heeft gedaan op het in het EU-verdrag gegarandeerde vrij verkeer van werknemers op de een gemaakte Europese arbeidsmarkt, maar iemand uit een niet-EU land die hetzelfde wil doen te beschouwen als een verwerpelijke economische vluchteling.
Desalniettemin zijn de oplossingen die Brugmans voorstelt nogal onrealistisch wat betreft hun consequenties. Edith Brugmans redeneert radikaal vanuit de idealen die zij naar voren brengt. Zij geeft niet aan wat de onberedeneerde implementatie zou kunnen meebrengen. Fiat iustitia pereat mundi (laat er gerechtigheid zijn, ook al gaat de wereld er aan ten onder), zo lijkt zij te denken. Daarnaast schept haar artikel onvoldoende duidelijkheid over de regelgeving in Nederland. Hierdoor blijft haar voorstel voor een nieuwe vreemdelingenwetgeving als het ware in de lucht hangen. Het voorstel presenteert zich niet als eenconcreet alternatief, waardoor de uitvoerbaarheid al bij voorbaat lijktuitgesloten en anderen haar voorzet maar moeilijk kunnen aangrijpen vooreen verdere discussie.
‘Nationaal-socialisme’
Onze huidige maatschappelijke organisatievorm – het is al vaak gezegd- is een compromis tussen liberalisme en socialisme. Er is een sociaal vangnet voor degenen die van de liberaal-kapitalistische trapeze zijngevallen. Bij de totstandkoming van de verzorgingsstaat sloten socialisme en liberalisme echter niet alleen een compromis. Liberalisme en socialisme deden ook een concessie aan het nationalisme. Het socialisme van de verzorgingsstaat kan worden beschouwd als een nationaal-socialisme in de letterlijke betekenis van het woord: bij de opzet van de verzorgingsstaat was eigenlijk alleen voorzien dat Nederlandse onderdanen een beroep zouden doen op die voorzieningen. In de uiteindelijke wettelijke regelingen werd dit echter niet zo geformuleerd, zodat ook anderen een beroep op de verzorgingsstaat konden doen. Dit riep solidariteitsproblemen op. Sommigen wilden niet betalenvoor anderen dan hun landgenoten. Tegen dit soort argumenten werdaangevoerd dat de niet-Nederlanders die er een beroep op deden, ook eenbijdrage aan de verzorgingsstaat hadden geleverd. De gastarbeidershadden ook bijgedragen aan de Nederlandse welvaart en hadden dus ook recht op een deel van die welvaart. In feite is dit argument een nieuwe versie van het aloude ‘no taxation without representation’ (dit principe komt er kort gezegd op neer dat als je ergens aan bijdraagt, je er ook recht op hebt).
Niettemin ging dit argument eraan voorbij dat de verzorgingsstaat haar’nationaal-socialistische’ oorsprong was ontgroeid. De solidariteit vande verzorgingsstaat strekte zich immers ook uit tot degenen die – om wat voor reden dan ook – niet aan haar hadden bijgedragen en verder ook nietvan oudsher betrokken waren bij Nederland. Deze ontwikkeling werd afgerond doordat Nederland zich aansloot bij internationale verdragen opgrond waarvan tot op grote hoogte de plicht bestaat om sociale bijstand te geven aan alle ingezetenen. Iedereen die in Nederland verblijft heeft in meer of mindere mate recht op een vorm van sociale bijstand en mag verder in principe ook alle vrijheidsrechten genieten. Met veel moeite wordt er op deze rechten beknibbeld ten aanzien van asielzoekers die in Nederland verblijven. Maar de vreemdelingen van buiten het grondgebied van de EU die naar Nederland willen komen, hebben totaal geen rechten. Op grond van de Europese vreemdelingenverdragen (Schengen etc.) wordt die groep vreemdelingen immers gedwongen een visum te bezitten alvorensmen naar Nederland kan afreizen. Transportmaatschappijen zullen niemand zonder visum vervoeren, aangezien zij in de voorkomende gevallen zullen opdraaien voor de kosten van de terugreis. Ten aanzien van een visum aanvraag bij een van de onderbezette Nederlandse ambassades bestaat er geen enkel recht en elk reëel beroep op de rechter is uitgesloten. Voor een visumaanvraag om het EK bij te wonen diende men bijvoorbeeld een toegangsbewijs voor een voetbalwedstrijd over te leggen. Door gebrek aan ambassadepersoneel hebben echter talloze mensen vergeefs eenvoetbalticket gekocht. Zij hebben hun visum niet op tijd gekregen. Als het niet om een voetbalwedstrijd gaat, maar om een asielaanvraag, is zo’n situatie natuurlijk helemaal onaanvaardbaar.
Voetbal
Edith Brugmans stelt met haar voorstel voor een nieuw vreemdelingenrecht niet zozeer aan de orde wat er in Nederland met asielzoekers gebeurt. Nederland kent deze asielzoekers weliswaar het absolute minimum toe waar het op grond van internationale verdragen toe verplicht is – en uiteraard liefst wat minder -, maar deze asielzoekers hebben allemaal recht op sociale bijstand, en kunnen een beroep doen op de Nederlandserechter, waarbij zij recht hebben op een gratis tolk en gratis juridische bijstand ontvangen. Aan degenen die buiten Nederland verblijven – of weer terug naar buiten verbannen worden- wordt echter de toegang tot de rechter onmogelijk gemaakt en ieder recht onzegd. Mensensmokkel en de trieste dood van 58 mensen in een vrachtwagen is een uitvloeisel van deze politiek.
Door het toekennen van rechten aan degenen die buiten Nederland verblijven, komt Brugmans tegemoet aan deze laatste groep mensen die tot nu toe rechteloos was. Hierbij legt zij echter wel een erg grote claim op de solidariteit welke Nederland dient op te brengen ten aanzien van alle potentiële inwoners van Nederland. Zij tracht dit grote beroep op de Nederlandse solidariteit te matigen door de noodzaak voor solidariteit in het algemeen te beperken. De verzorgingsstaat dient tot een absoluut minimum te worden beperkt. Verder dan tot een basisniveau aan sociale bijstand, gezondheidszorg en onderwijs dient onze solidariteit zich niet uit te strekken. Op dit punt raakt Brugmans aan de discussie over welke inhoud wij aan de verzorgingsstaat willen geven. Hierop zal ik niet verder ingaan. Het is echter wel opmerkelijk dat Brugmans de grenzen wil openen omdat Nederland onterecht de welvaartvoor zichzelf houdt, maar tegelijkertijd die welvaart dan wel voor iedereen reduceert, terwijl nog maar de vraag is of er minder welvaartzal zijn om te verdelen als het nieuwe vreemdelingenrecht eenmaal een feit is. Dat wat Brugmans onder een verblijfsrecht wenst te verstaan is immers erg uitgehold in vergelijking met wat op dit moment onder een verblijfsrecht wordt verstaan. Dit roept herinneringen op aan het Romeinse rijk. Op het moment dat iedereen in het Romeinse rijk het Romeins burgerrecht verkreeg, stelde dat burgerrecht in feite allang niets meer voor.
Brugmans gaat er in dit verband aan voorbij dat er niet alleensolidariteit op het terrein van de sociale voorzieningen dient te worden opgebracht. Er dient ook solidariteit te worden opgebracht op andere gebieden. Deze solidariteit kan onder meer worden beschreven in vage termen van nationale identiteit, zoals Brugmans doet. Zij geeft hier het voorbeeld van het voetbalteam, dat maar eens in de zoveel tijd samenkomt om een nationaal gevoel te belichamen, waarna ieder lid van het elftal terugkeert naar zijn zeer goed betaalde baan, of nog een lucratiever contract afsluit in een land waar het weer ook veel aangenamer is dan in Nederland. Maar het leven is geen voetbal. Het wonen in Nederland valt niet te vergelijken met een voetbalteam. Er is geen sprake van een kortdurende samenkomst, er is geen sprake van gelijkelijk materiële overvloed bij de participanten en er is geen sprake van vrijblijvendheid of een welomschreven gemeenschappelijke doelstelling. De vergelijking die Brugmans maakt gaat niet op.
Inreisverbod
Daarnaast bestaat er ook een veel basalere, concretere vorm van nationale identiteit waar Brugmans aan voorbijgaat. Deze nationale identiteit hangt samen met de lokale omstandigheden waaronder mensen moeten leven. Brugmans gaat uit van een periode van drie of vijf jaar alvorens iemandburgerrechten verkijgt. Hierbij veronderstelt zij kennelijk dat zoiemand een zekere bestendigheid aan de dag heeft gelegd. Iemand die hier drie of vijf jaar heeft gewoond mag kiezen en gekozen worden. Zo iemand is kennelijk niet alleen gekomen om te stemmen tegen de belangen van de Nederlandse ingezetenen en daarna weer te verdwijnen. Ook is zo iemand kennelijk niet gekomen om de verkiezingen te winnen en daarna tegen hetbelang van Nederland te handelen. De reden om politieke burgerrechtenuit te zonderen van de rechten die nieuwkomers toekomen is mij echteraltijd onduidelijk gebleven. Als men overal ter wereld volledige rechten kan verkrijgen in eentijdsbestek van vijf jaar, zou het echter snel gedaan zijn met het land in Nederland. In waterkeringen zou dan niet meer worden geïnvesteerd dan strikt noodzakelijk is. Zou het een keer mis gaan, dan kan men eenvoudignaar elders verhuizen, alwaar men binnen vijf jaar weer volledige(burger)rechten verwerft. In werkelijkheid echter wordt bij de bouw vanwaterkeringen geen overstromingskans aangehouden van eens in de vijf jaar. Het minimum beschermingsniveau bedraagt eens in de Tweehonderdvijftig jaar ten aanzien van bepaalde industrieterreinen. Voor woongebieden, met name voor de Randstand, gelden vrijwel absolute beschermingswaarden. Deze gebieden mogen eigenlijk nooit onder water komen te staan. Kennelijk verwachten degenen die verantwoordelijk zijn voor het waterkeringsbeleid dat de meeste mensen langer dan vijf jaar in Nederland willen wonen, dat ook hunkinderen nog in Nederland zullen willen wonen en dat zij daar aanzienlijke investeringen voor over hebben. Alleen al het wonen in Nederland brengt dus al substantiële investeringen met zich mee. Deze investeringen kunnen niet worden uitgedrukt in een ‘Blut und Boden’ mythe, eerder in een soort socio-economische ‘dijkinvesteringstheorie’. Een mogelijke consequentie van deze theorie zou kunnen zijn dat er naast een inburgeringsperiode van vijf jaar ook een plicht bestaat een minimum aantal jaren in Nederland te blijven. Zo loopt men gegarandeerd de kans om ook natte voeten te krijgen en is menverplicht om bij te dragen aan de waterkeringen. Een dergelijke plicht is echter moeilijk vorm te geven, aangezien een uitreisverbod al sneleen net zo een onaanvaardbare inbreuk op iemands bewegingsvrijheid zou betekenen als een inreisverbod.
In dit voorbeeld is de Nederlandse situatie nogal overdreven. Ook een verblijf elders kan vaak aanzienlijke investeringen met zich meebrengen. Er bestaan wat dit betreft wel verschillen tussen landen. Dat in Nederland geheel anders ten aanzien van dit soort zaken wordt gedacht dan elders, blijkt bijvoorbeeld uit hoe in de Verenigde Staten wordt omgesprongen met overstromingen. Amerika heeft net als Nederland voldoende middelen ter beschikking om waterkeringen te bouwen. Niettemin vinden er in Florida iedere keer weer overstromingen plaats die eenvoudig haddenverkomen kunnen worden met een paar goede dijken.
Niet alleen het onderhoud aan de waterkeringen is iets waar in Nederland veel aandacht aan moet worden besteed. Ook aan het onderhoud van het milieu dient veel zorg te worden besteed. Nederland mag dan niet vol zijn in de zin dat het geen mensen meer kan herbergen, de bevolkingsdichtheid betekent wel dat we zuinig dienen te zijn op de relatief beperkte omgeving die wij hebben. Voor kernproeven op de Veluwe is er echt geen plaats. In andere landen, zoals Amerika of Rusland is er wel genoeg ruimte. Daar wordt er dan ook anders tegen de leefomgeving aangekeken. Indien een bepaald gebied minder bewoonbaar wordt, verhuistmen relatief eenvoudig naar elders. In Amerika en Rusland is er een geringere mate van ‘lange-termijnbewustzijn’ ten aanzien van de eigen leefomgeving. Deze uit zich bijvoorbeeld in de goedkope kwaliteit van de huizen in Amerika (houtskeletbouw), de jarenlange verwaarlozing van landbouwgrond en het bombarderen van de civiele infrastructuur in Servië. In Rusland liet de tactiek van de verschroeide aarde (die de Russen toepasten bij de verdediging van hun land in de 2e wereldoorlog) zien dat het idee Rusland voor hen belangrijker was dan het land Rusland.
Economische vluchtelingen
Om de consequenties welke het vreemdelingenrecht van Brugmans zou hebben verder te beredeneren, kan gekeken worden naar de enige soorteconomische vluchtelingen die eigenlijk bestaan: (multinationale)ondernemingen. Een onderneming kan worden beschouwd als een geaggregeerd vermogen van een (groep) investeerder(s). Een onderneming laat zich bijna uitsluitend door economische motieven leiden. Ondernemingen kunnenvolledig en eenvoudig in andere culturen en rechtsordes integreren. Het bedrijf kan eenvoudig in een vreemd land een lokale vennootschapoprichten. Deze vennootschap voldoet volledig aan het lokale recht. Enuiteraard gelden de beperkingen van het asielrecht niet voorondernemingen. Verdere integratie van de onderneming vindt ten slotteplaats door lokaal mensen te werven.
Indien echter de arbeidskosten te hoog worden, de bomen zijn gekapt of de grond te vervuild is om nog rendabel te zijn, zal de ondernemingverdwijnen om zich elders te vestigen. Een onderneming kan zich dusweliswaar volledig integreren in de plaatselijke cultuur, maar voor dezeintegratie zijn eigenlijk geen substantiële investeringen nodig.
Daarnaast kunnen ondernemingen zich door hun geringe plaatselijke binding eenvoudig elders vestigen, ten einde te ontsnappen aan deregelgeving van het land waarin zij opereren. Vanwege het gunstige fiscale en juridische klimaat kent de Amerikaanse staat Delaware eenheleboel ‘postbusondernemingen’. Een zeer belangrijk deel van deAmerikaanse ondernemingen is gevestigd in Delaware, terwijl al hun werkelijke activiteiten zich elders concentreren. Zelfs Nederlandse bedrijven konden tot voor kort voordeel hebben door gebruik te maken vande ‘Delaware-constructie’. Uiteraard zijn in dit verband ook de veleschepen onder Panameese vlag welbekend.
De relatief geringe noodzaak voor een onderneming om ten aanzien van eenbepaalde vestigingsplaats te investeren heeft een geringe lokale bindingtot gevolg. Deze geringe binding aan de plaats waar de onderneminggevestigd is, gaat gepaard met een korte termijn visie ten aanzien van die vestigingsplaats. Een en ander gaat niet alleen ten koste van de lokale werknemers die worden ontslagen, maar het gaat ook ten koste van het milieu.
Het is derhalve niet verwonderlijk dat wordt geprobeerd om de ‘lokalebinding’ van multinationals te vergroten. Het Europeese Hof van Justitieheeft bijvoorbeeld grenzen gesteld aan de belastingvlucht vanondernemingen binnen de EU. Ten aanzien van individuen acht het Hofdaarentegen iedere beperking op de vestigingsvrijheid er een teveel. Het vluchtgedrag van multinationals wordt verder aan banden gelegd door het opstellen van mondiale gedragsregels. Ook worden er pogingen ondernomenom ondernemingen onder een globaal juridisch kader te brengen. De grootste excessen worden thans al bestreden door de bedrijven voor hunwandaden elders voor strafrechter in het land waar zij gevestigd zijnter verantwoording te roepen. Met name in Amerika worden multinationals geregeld net zo bestraft als hier de Nederlanders die zich elders schuldig hebben gemaakt aan pedofilie.
Ook multinationals zelf proberen hun lokale aanvaardbaarheid te verhogen door bijvoorbeeld verschillende nationale reclamecampagnes te voeren inplaats van een mondiale campange, door nationale cultuuruitingen te ondersteunen en door zichzelf bijvoorbeeld te presenteren als milieuvriendelijk. Ook kan gedacht worden aan het bouw van eenPhilipsdorp, een Batadorp of aan een het sponsoren van lokale atleten. Multinationals hebben begrepen dat zij niet zullen worden geaccepteerdenkel door te integreren. Zij dienen de lokale mensen ervan teovertuigen dat zij in het land willen blijven door significanteinvesteringen te doen in hun omgeving.
Universele verblijfsrechten?
Het openstellen van alle grenzen zal recht doen aan het universele rechtop vrijheid van bewegingsvrijheid en vestigingsvrijheid. Wat het gevolgvan die maatregel zal zijn, is erg speculatief. Wat wel duidelijk is, isdat mensen ten aanzien van hun lokale gebondenheid een kortetermijnvisie zullen gaan hanteren. Mensen zullen bijvoorbeeld wegtrekken uit gebieden in een economische recessie en verhuizen naar gebieden met economische voorspoed. Het leefmilieu zal lijden onder deze korte termijn visie, aangezien investeringen in het leefmilieu slechts op de lange tot zeerlange termijn vruchten afwerpen.
In de tweede plaats zal de onderlinge solidariteit tussen mensen drastisch verminderen. Veel mensen zullen ook misschien net als bedrijven een schijn verblijfplaats kiezen of juist een valse plaats vanhun beroep opgeven. Zij gaan wonen of werken in een postbus van het landdat het gunstigste fiscale klimaat kent. In het land van hun werkelijke woon- of werkplaats zijn zij dan altijd op doorreis, of op werkbezoek. Vooral de rijksten zullen deze schijn kunnen ophouden, omdat het voor hen rendabel kan zijn om de smoes geloofwaardig te maken door veel heenen weer te reizen. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de socialevoorzieningen. Door de vermindering van de solidariteit tussen de mensenzal er een differentiatie optreden in het niveau van de sociale voorzieningen. Hetzij treedt deze differentiatie op doordat, zoals Brugmans voorstelt, de sociale voorzieningen tot een minimum worden beperkt en de mensen die het zich kunnen permiteren zichaanvullend verzekeren, hetzij treedt deze differentiatie op doordat desociale voorzieningen alleen zullen gelden in groepen die wel solidair met elkaar kunnen zijn. Vroeg of laat zal dus, door iedereen een gelijkrecht van vestiging te geven, het recht op sociale voorzieningen niet eerder gelijkelijk openstaan voor iedereen.
Joël Wildschut, Rotterdam