Home Oog in oog met een albatros
Dieren

Oog in oog met een albatros

Door Marco Kamphuis op 13 maart 2013

07-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
J.M. Coetzee en Raimond Gaita schrijven onsentimenteel, maar met respect over dier én mens.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De Australische filosoof Raimond Gaita beschouwt zijn hond Gypsy als niet minder dan een gezinslid. Anekdotes over dieren vormen in De hond van de filosoof steeds het uitgangspunt voor een betoog over onze morele omgang met dier én mens. Daarbij citeert Gaita geregeld uit het werk van de Zuid-Afrikaanse schrijver J.M. Coetzee. Want sommige vragen, zegt Gaita, kunnen het best onderzocht worden wanneer de filosofie zich wendt tot de literatuur.

Bij het bepalen van de manier waarop we dieren dienen te behandelen, is uiteraard de vraag of dieren wezens met gevoel zijn van groot belang. Wanneer Gaita op Gypsy’s poot trapt en ze jankt, zegt hij er niet aan te twijfelen dat ze pijn heeft. Een onweerlegbaar bewijs daarvoor is er echter niet; we kunnen de gevoelens van een hond immers niet zien, we leiden ze alleen maar af uit zijn gedrag. Gaita kent zijn hond nog veel meer emoties toe: ‘Ook twijfel ik er niet aan dat ze zich getroost voelt wanneer ik haar knuffel en zeg dat het me spijt, en dat ze opgelucht is omdat ik het niet zo bedoelde.’ Sceptici zullen zeggen dat de auteur zich schuldig maakt aan antropomorfisme, dat hij menselijke gevoelens op dieren projecteert. Gaita’s verweer bestaat hierin dat hij een flinke stap verdergaat dan deze sceptici: het feit dat een hond jankt, bewijst niet dat de hond pijn heeft – evenmin als het feit dat een mens het uitschreeuwt, bewijst dat hij pijn heeft. Verwijzend naar Wittgenstein stelt hij dat we niet zeker weten dat andere mensen voelen zoals wij, en verwijzend naar de Meditaties van Descartes dat we niet eens zeker weten dat er andere mensen bestáán. Daar zijn geen onweerlegbare bewijzen voor, en toch is er geen zinnig mens die serieus twijfelt aan het bestaan van andere mensen en aan hun mogelijkheid pijn te voelen. Zo wéét iedere hondenbezitter gewoon dat honden pijn kunnen voelen… ’ Onze zekerheid is onbewijsbaar – volkomen onbewijsbaar – en dat hindert helemaal niet.’

Hoewel Gaita sterk aan dieren gehecht is, kun je hem niet sentimenteel noemen; als filosoof heeft hij simpelweg het streven consequent te zijn in zijn denken (en handelen). Deze consequentie brengt hem tot verregaande vergelijkingen. Wanneer Gypsy uit haar rol als gezinslid valt en de poes Tosca vreselijk toetakelt, gaat Gaita in paniek op zoek naar een tuinschop om Tosca met een harde klap snel uit haar lijden te verlossen. (De poes blijkt plots verdwenen en overleeft het incident.) Later beseft hij de ‘grofheid van wat ik van plan was met Tosca te doen’. Natuurlijk, hij zou Tosca hebben afgemaakt voor haar eigen bestwil, maar ‘wanneer we over dergelijke dingen nadenken, gaat onze aandacht te veel uit naar wat het dier zal voelen, terwijl we te weinig nadenken over wat ons handelen betekent. We denken […] niet aan de eerloosheid van zo’n einde.’ De lezer moet zich voorstellen ‘hoe wanhopig de omstandigheden zouden moeten zijn voor je zou overwegen een mens te doden door haar met een schop een klap op haar hoofd te geven.’ Gaita heeft niet alleen oog voor het welzijn, maar ook voor de waardigheid van dieren.



Ons begrip van dieren en van onze relatie tot hen krijgt vaak vorm door middel van verhalen, zegt Gaita. Wetenschappelijke kennis staat niet model voor alle kennis. Als we nadenken over het leven moeten we niet alleen over feitenkennis beschikken, maar ook de betekenis van de feiten begrijpen – en dat laatste doen we dikwijls pas als we geroerd worden. Om te demonstreren hoe literatuur door te ontroeren inzicht kan verschaffen, citeert Gaita vooral uit In ongenade en Dierenleven van geestverwant J.M. Coetzee.
 

Pleidooi voor taboes

In Dierenleven spreekt de fictieve Australische schrijfster Elizabeth Costello zich op niet mis te verstane wijze uit over de menselijke wreedheid tegen dieren. In het verlengde daarvan verscheen Elizabeth Costello, waarin de beroemde schrijfster over de hele wereld reist om voordrachten te geven. Dit is het fictionele kader waarbinnen Coetzee een aantal beschouwingen over literatuur en moraal heeft willen plaatsen. In de Engelse uitgave van Elizabeth Costello is Dierenleven integraal opgenomen, in de Nederlandse editie ontbreekt het; dat negentig bladzijden meer of minder er kennelijk niet toe doen, zegt iets over de losse compositie van dit boek.
De verhalende vorm waarin Coetzee zijn bespiegelingen heeft gegoten, heeft drie voordelen boven het essay.

Waar een verhaal verteld wordt, wordt geluisterd; de lezer interesseert zich eerder voor ideeën wanneer ze worden uitgesproken of belichaamd door personages. In de tweede plaats is het verhaal het passende voertuig voor de gevoelens die met de ideeën samenhangen (zie Gaita). In de derde plaats, en dat is voor Coetzee waarschijnlijk het belangrijkst, stelt deze vorm hem in staat verschillende meningen naast elkaar te laten uitkomen. We lezen niet alleen de voordrachten die Costello houdt, maar vernemen ook welke twijfels ze ondertussen bij haar eigen inzichten heeft, we horen de vragen en commentaren die ze haar publiek ontlokt, en de discussies na afloop. Dit koor van stemmen zet de lezer aan het denken, in plaats van hem een mening op te dringen.

De hiaten in de argumentatie, de vooronderstellingen, die komen op rekening van de verschillende sprekers, en dat is meteen het nadeel van deze vorm: als lezer ga je soms verlangen naar een dwingend betoog, dat werkelijk overtuigt of waartegen je stelling kunt nemen.

De beschouwingen zijn overigens goed geschreven en dikwijls prikkelend. Het boeiendste hoofdstuk speelt zich af in Amsterdam, waar Costello een lezing over Het Kwaad houdt. Ze poneert de stelling dat een schrijver ‘beschadigd’ kan raken wanneer hij het kwaad met al te veel inlevingsvermogen beschrijft, en dat ook de lezer dan niet ongeschonden blijft. Er zijn duistere plekken waar de kunstenaar zich niet mag wagen. Ze houdt dus in feite een pleidooi voor taboes, maar kenmerkend voor Costello is dat ze daarbij niet zeker van haar zaak is: ‘Je kunt niet van gedachten wisselen als je niet weet wat je denkt.’
Elizabeth Costello is een boek waarin de twijfel domineert over het geloof, over de vaste overtuiging. Als verlossing uit de onzekerheid mogelijk is, dan moet die komen uit een gevoel van verbondenheid met de schepping, zoals Costello ervaart wanneer ze oog in oog met een albatros staat. Het is dit gevoel van verbondenheid, onvermijdelijk resulterend in respect voor alles wat leeft, dat Costello en Coetzee met Gaita delen.
 
De hond van de filosoof, door Raimond Gaita, vert. Pauline Moody, uitg. Ambo,
Amsterdam 2003, 179 blz., € 21,90

Elizabeth Costello, door J.M. Coetzee, vert. Peter Bergsma en Irving Pardoen, uitg. Cossee, Amsterdam 2003, 224 blz., € 19,90