Home Niemand is onsterfelijk
Ouderdom

Niemand is onsterfelijk

Door Wilhelm Schmid op 21 april 2015

Niemand is onsterfelijk
Cover van 05-2015
05-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Leven moet een mens zijn leven lang leren,’ zei Seneca. De Duitse levenskunstfilosoof Wilhelm Schmid onderzoekt in zijn nieuwste boek de kunst van het ouder worden. Hij vindt een antwoord in gelatenheid. ‘Gelatenheid betekent dat we ons vertrouwd moeten maken met het onooglijke woordje “nog”. “U bent nog best fit!”’

Het derde kwart van het leven brengt ons jaren en decennia die nog heel lang vol activiteit kunnen zijn, geïntensiveerd door het plezier in het leven, dat weer wordt bevorderd door de wetenschap dat de mogelijkheden van het leven kleiner worden. Wie ouder wordt, ervaart dat mogelijkheden kunnen worden afgesloten. Het grote verzet begint: alles kan toch nog niet afgelopen zijn? Heel wat mensen proberen mogelijkheden van de ondergang te redden door hun huidige bezigheden op te geven en bestaande betrekkingen af te breken om nog eenmaal iets volstrekt nieuws te ondernemen.

Ook de namiddag van de levensdag kent zijn specifieke, excellente kunnen. ‘Dat kan ik’ wil nu meer dan ooit tevoren zeggen: ik weet hoe de dingen gaan en kan hun vertrouwde verloop bij wijze van spreken slapend sturen. Vermindering van krachten kan ik op deze manier opvangen (compensatie). Mijn geestelijke krachten lijken zelfs toe te nemen, want ik kan ze beter kanaliseren (concentratie). Ik hoef niet meer alles te doen wat kan worden gedaan, maar kan sorteren en gerichter kiezen (selectie). Ik vertrouw erop dat ik wat ik doe goed tot zeer goed kan realiseren (optimalisering). Dit kunnen is een kwestie van gevoel, van een gevoel dat aan de hand van veel ervaring, zowel ten goede als ten kwade, is ontstaan en steeds verder kan worden verfijnd. Verwerving van nieuwe kennis vult het ervaringsproces aan, zonder dat te kunnen vervangen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In de arbeidswereld zouden bedrijven er goed aan doen om de schat aan ervaring van ouderen die hun rijkdom graag willen delen en aan jongeren willen doorgeven te benutten. In het beste geval laat de woeste ideeënrijkdom van de jongeren zich verbinden met de door ervaring gerijpte behoedzaamheid van de ouderen. Als dat in de hele samenleving zou lukken, zou het veranderingsproces van die samenleving ertoe kunnen bijdragen om de oververhitte moderniteit verkoeling te brengen en haar ingrijpend te veranderen. Het grotere kunnen van het derde kwart zou niet alleen beroepsmatige aangelegenheden, maar alle levensdomeinen moeten omvatten, en dan met name de zorgzame omgang met jezelf en met anderen.
 

Meester Eckhart

Wordt het misschien mogelijk om bij het ouder worden dan eindelijk ‘levensmeester’ te worden, zoals Meester Eckhart werd genoemd? Ligt daarin niet de vervulling van het leven en het doel van alle levenskunst? Maar meester wordt alleen de mens die is uitgeleerd. In de levenskunst kan dus nooit sprake zijn van voltooid meesterschap; het leven blijft in feite tot het eind toe een leerproject. Voorts moet er rekening worden gehouden met nieuwe ervaringen en uitdagingen, met maatschappelijke veranderingen en technische verworvenheden. Geen enkel weten wordt laatste zekerheid. Dat is niets nieuws. Seneca toonde zich er in de eerste eeuw na Christus al van overtuigd: ‘Leven moet een mens zijn leven lang leren’ (Vivere tota vita discendum est; De lengte van het leven, 7, 3).
Een mens kan alleen maar leren om met de waarneembare symptomen van het ouder worden om te gaan. Vriendschap met jezelf betekent in deze fase dat je vertrouwd raakt met de wonderlijke verschijnselen van veroudering. In de loop van het derde kwart is veroudering bij anderen duidelijker waarneembaar. Ook bij mezelf? Het haar wordt dunner en grijzer, de rimpels in het gezicht worden zichtbaarder, de kwaaltjes talrijker. Het lichaam zou zomaar kunnen ‘vastroesten’ als we niet in beweging blijven. En ook al betekent het een stap vooruit dat we de pijnlijke verschijnselen die met het ouder worden gepaard gaan kunnen verlichten, de verbeten strijd tegen die verschijnselen groeft de rimpels nog dieper in het gelaat van de strijdenden. Nieuwe relaties aangaan wordt moeilijker, al staat daartegenover dat de waarde van de vertrouwdheid met anderen sterker wordt en vriendschappen bewuster worden onderhouden. De ooit zo hevige gevoelsopwellingen bedaren enigszins. Het leven gaat zijn gangetje. Soms is er zelfs sprake van verveling: alles al gezien, niets nieuws onder de zon.

Het derde kwart

In mijn zestigste levensjaar staat me ineens helder voor ogen dat mijn levensmiddag binnen afzienbare tijd ten einde loopt en dat het beter is om niet alles naar de avond te verschuiven. De onsterfelijkheidsluchtbel, waardoor ik me heel lang omhuld heb gevoeld, ook al waren er sinds enige tijd barstjes in te zien, is uiteengespat. Ik ken nu de mogelijkheden van mijn leven, ik heb ze beleefd. Heel lang waren ze in nevel gehuld, om zich vervolgens heel langzaam voor me af te tekenen. Ik heb tal van mogelijkheden achter me gelaten en leef in de werkelijkheid die daardoor, met of zonder mijn toedoen, tot stand is gebracht. En mochten er nog andere mogelijkheden bestaan, dan breekt nu de laatste gelegenheid aan om die te realiseren. Dringender dan ooit tevoren rijzen de vragen: waaraan wil ik vasthouden, wat blijft er open, waar is het nu tijd voor? Wat is belangrijk voor me, wat kan ik maar beter niet langer uitstellen? Moet ik het leven nog één keer helemaal opschudden? Nog één keer die stress ervaren? Hoeveel tijd resteert me nog? Welke plannen kan ik nog realiseren? Hoe kan ik de wereld die zo radicaal verandert nog begrijpen? Heb ik daar nog de kracht voor? Hoe lang nog? Gelatenheid betekent nu dat we ons vertrouwd moeten maken met het onooglijke woordje ‘nog’. Het voortdurende gebruik daarvan verwijst onmiskenbaar naar het voortschrijdende proces: ‘U ziet er nog goed uit voor uw leeftijd!’ ‘U bent nog best fit!’ ‘Knap dat u nog zo goed kunt hoofdrekenen!’ ‘Leuk dat u zich nog zo jeugdig kleedt!’ ‘Nog helemaal in orde?’

Word daar maar niet boos om, het is nooit kwaad bedoeld. Het is bedoeld om te troosten, om u op te monteren en te bemoedigen. En het is gewoon waar: nog is het zo, maar het zal niet zo blijven. Het is de tijd van het nog, in alle opzichten: nog kun je een vriend bellen om een praatje met hem te maken. Nog is er tijd voor een verontschuldiging die gepast lijkt. Nog is het mogelijk, en misschien ook noodzakelijk, om ‘iets terug te geven’ en dankjewel te zeggen, tegen wie en waarvoor dan ook. Ik denk vaker terug aan vroeger, aan gemiste kansen en pijnlijke verliezen, aan benutte kansen en beslissende ontmoetingen, aan sleutelsituaties en heerlijke ervaringen, die nu helderder oplichten dan ooit, omdat het heden donkerder lijkt te worden. De ervaring dat we niet meer over dezelfde krachten beschikken als vroeger geeft aanleiding tot de gedachte dat het hele leven een geleidelijk verval van krachten is. Wanneer je lichaam, ziel en geest nu nog met alle mogelijke middelen tot inspanningen aanzet die ze niet meer vanzelf kunnen volbrengen, leidt dat er uiteindelijk toe dat je je resterende vermogens door roofbouw sneller uitput.
 
Natuurlijk is er tussen de bedrijven door ook voortdurend sprake van opgang, ook op langere termijn, maar over het geheel genomen toch min of meer als bij de muis die door de kat gevangen wordt en nu over de trap naar huis wordt gedragen. ‘Het gaat de goeie kant op,’ zegt de muis.
Deze fase kan lang duren; in welvaartssamenlevingen loopt ook het derde kwart van het leven voor veel meer mensen dan vroeger nog lang niet uit op het einde. Een vierde kwart volgt, dat in vroeger tijden het slotdeel van het derde kwart vormde: na de agiele de fragiele ouderdom, een sterkere veroudering vanaf vijfenzeventig of tachtig jaar, of nog latere leeftijd. Er opent zich een brede kloof tussen diegenen die nu het hoofd moeten bieden aan grote verliezen en diegenen die nu pas hun grootste uitstraling verwerven.

Toch: ergens vindt de overgang plaats van het excellente kunnen naar de erosie van alle kunnen, ongemerkt of met pijnlijke schokken. Nu nog aan van alles en nog wat beginnen? Het is over. De vaardigheid neemt af, de mogelijkheden verminderen, tot op hoge en hogere ouderdom alleen nog die ene overblijft die de realiteit is van dit leven zelf, voordat ook zij verloren gaat, hoe lang dat ook mag duren. Wat eens zo poëtisch ‘levensavond’ werd genoemd, kan op grond van mogelijke beperkingen uiterst prozaïsch uitvallen.

Die beperkingen verwerken is voor iedereen een opgave, en de moderne cultuur bereidt er niemand op voor. Nu moeten we nog leren om langzamer te worden, onze krachten spaarzamer in te delen, consideratie met onszelf te hebben, voor zover mogelijk meer dan in vroeger tijden alleen te zijn, het leven dat geleefd werd te overdenken en de dood voor ogen te houden, die geen verre mogelijkheid meer is. Het ouder worden brengt lasten met zich mee waarvan jongeren geen weet hebben. De steeds complexer wordende bediening van technische apparaten de baas worden. Afzonderlijke stadia bedwingen, die in andere perioden simpelweg worden overgeslagen – in de badkuip stappen en er vervolgens weer uit stappen. Centraal staat, net als bij het begin van het leven, het vermogen om te bewegen, de mobiliteit. Maar in tegenstelling tot bij het kind, dat triomfantelijk ervaart hoe het zich kan oprichten en rechtop kan lopen, hoe het zich kan verplaatsen en letterlijk stap voor stap onafhankelijk wordt, wordt de oudere mens gebogen; hij kan soms niet meer naar believen van plek veranderen. De zwaartekracht, die hij ooit fier trotseerde, trekt hem onverbiddelijk naar de grond. Met de verminderde beweeglijkheid gaat ook zijn reactiesnelheid achteruit. En wanneer is het tijdstip aangebroken om geen gebruik meer te maken van je rijbewijs? Elk afscheid, hoe klein ook, kan ons zeer zwaar vallen, omdat daarin het grote afscheid van het leven wordt aangekondigd.
 

Behoeften

Zelfs diegenen die altijd jong waren gebleven, worden oud. Het is verstandig om daar tijdig de gepaste ruimtes voor op te zoeken en vrij te maken, om zich een voorstelling te maken van de mogelijke toekomstige omstandigheden en de behoeften die daarmee gepaard gaan, om zich af te vragen: in welke omgeving zou ik oud willen worden? In mijn eigen huis, eventueel met ambulante begeleiding? Onder de hoede van de familie, die zo nodig een verpleeghulp in de arm neemt? In een woongemeenschap, met anderen die in vergelijkbare omstandigheden verkeren? In een meergeneratiehuis? In een seniorenappartement of een bejaardenhuis, en zo ja, waar dan precies? Wat kost dat? Hoe kunnen tijdig de juiste voorwaarden worden geschapen? Welke vertrekken zijn al klaar voor mijn mogelijke ouderdomsgebreken? Wie kan ik, indien nodig, de teloorgang toevertrouwen van mijn autonomie, die ik mijn leven lang hoog in het vaandel heb gehouden, en die bij het oud worden kan verdwijnen zonder dat ik daar iets aan kan doen?
 

Verstoordheid

Niemand heeft voor het uitzoeken hoe zijn veroudering verloopt, in het vierde kwart al helemaal niet. Niemand heeft er ooit voor gekozen om broze botten te hebben, om depressief of dement te worden. Niemand wil krom worden en ineenschrompelen, maar het gebeurt. Het lichaam wordt niet meer omgebouwd, maar afgebouwd. Op goede gronden zijn er in de moderne tijd exterritoriale ruimtes gecreëerd, in de vorm van tehuizen voor bejaarden en ouderen die de snelheid van het leven niet meer kunnen bijbenen: om ze te beschermen tegen jongeren die hen onder de voet lopen, tegen machines die over hen heen walsen. En om hen in alle opzichten aan het verkeer te kunnen onttrekken en geen rekening meer met hen te hoeven houden. Op het voetpad haal ik zelf de ouden en ouderen in die mij, de jongere oudere, de junior-senior, veel te langzaam lopen. Het is onbillijk en allesbehalve gelaten dat het mij ontbreekt aan elk begrip voor het feit dat je je zo traag kunt bewegen. Ze blijven nu en dan staan om adem te scheppen, en ik denk: die zijn nou echt oud, veel ouder dan ik, en het wil er absoluut niet bij me in dat ikzelf binnen afzienbare tijd een van hen zal zijn. Tegelijk valt me op dat ik tegenwoordig zelf de gewoonte heb om op de trap mijn hand ter hoogte van de leuning te houden, zodat ik me kan vastgrijpen – enkel voor het geval ik mocht struikelen, in het besef dat ik een misstap niet meer zo behendig weg kan dansen als vroeger.
In mijn broekzak zoek ik naar de sleutel, die ik straks nodig heb, maar helaas niet bij me heb gestoken. Ook mijn zintuiglijke vermogens, lange tijd zo vanzelfsprekend, gaan achteruit: de krant houd ik op afstand, om beter te kunnen lezen. Niemand hoeft me te zien met een bril op, ik heb zelf nog een poosje nodig om eraan te wennen. Bij een gesprek keer ik mijn overbuurman of -vrouw onopvallend mijn beter horende oor toe. Een gehoorapparaat? Nooit van mijn leven! Het stoort me niet om niet meer alles te horen, het is een opluchting om niet meer overal op te hoeven reageren. Wel erger ik me aan de verstoordheid van anderen die daar problemen mee hebben.

Zij die oude mensen verzorgen, weten dat dit proces vaak in steeds sterkere mate optreedt: waar de kindertijd het overgangsproces was van de zorg van anderen, op wie we in existentiële zin waren aangewezen, naar de zorg voor onszelf, is de ouderdom juist de overgang van de zorg voor onszelf naar de zorg van anderen. In tal van opzichten doorlopen we bij het oud worden de ontwikkeling uit het begin van ons leven opnieuw, maar dan in omgekeerde richting. We komen uit de luiers en kruipen er weer in, moeten worden gevoerd, in bed gelegd en rondgereden – lang niet allemaal, maar toch in heel wat gevallen. Het gevoel voor ruimte en tijd, dat we ons gedurende onze eerste jaren eigen maakten, gaat in onze laatste jaren weer verloren. Wat gemakkelijk was, wordt moeilijk zodra de laatste krachten het laten afweten die ons nog ter beschikking staan. Het gaat bij het ouder worden in laatste instantie toch om de vergrotende trap van oud: ouder dan oud te worden. Bij dit hele proces profiteren we van dierbare gewoontes: gezegend de mens die daarop kan teruggrijpen! Kunnen vertrouwen op gewoontes vergemakkelijkt de gelatenheid.