Home Namens de schelpen

Namens de schelpen

In deze rubriek vertelt een filosoof wat hij of zij het belangrijkste filosofische probleem van dit moment vindt en geeft daarna het stokje door.

Door Bert de Graaff op 20 maart 2020

Haraway

In deze rubriek vertelt een filosoof wat hij of zij het belangrijkste filosofische probleem van dit moment vindt en geeft daarna het stokje door.

Cover van 01-2020
01-2020 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Het strand is een ambivalente plek. Pas sinds de 18e eeuw is het strand een plek van schelpen verzamelen en schone lucht. Net als dat het door het dumpen van afval een plek van vervuiling is. We doen veel met het strand en het strand doet veel met ons, maar heeft het strand een stem in wat we doen? Dit is geen originele vraag. Latour stelde hem al in 1991. Hoe kunnen de (quasi) dingen, als het strand en de schelpen, meepraten en rechten krijgen? Als burger tellen in de besluitvorming? In het kader van, onder andere, de klimaatproblematiek is deze wat surrealistische vraag voor mij op dit moment een belangrijke.

Zonder eigen stem voeren mensen het woord voor de dingen, maar voor mijn gevoel is dit geen tijd van vertrouwen in de geijkte woordvoerders. Terwijl onzekerheden zich ook ontologisch uitstrekken lijken we wat verleerd hoe ermee om te gaan. Traditionele instituties als wetenschap, religie en representatieve democratie blaken niet meer van het (zelf)vertrouwen. We vertrouwen de arts of de hoogleraar niet meer op haar jas of toga. De gewone man(!) met zijn common sense wordt op het voetstuk geheven waar die eerst de aristocraten naar het strand volgde.

De burger als amorfe, gewone man bij uitstek wordt daarom geregeld gevraagd om het woord te voeren. In mijn eigen onderzoeken naar technologiebeleid, toezicht en zorg komt hij vaak langs; als te onderzoeken gedaante, schim in beleidsstukken of als medebeoordelaar van financieringsaanvragen en onderzoekspraktijken. Een nieuw en ander perspectief op de zaak helpt. Zeker als hij betrokken raakt bij de probleemdefinitie en de vorm die het participatieproces krijgt, ruimte laat voor emotie, fantasie en verrassing. Dan lijkt het woordvoeren zin te krijgen.

Maar we wantrouwen die burger ook. Wie is hij dan? Waarom doet hij mee, en waarom is hij er nu alweer? Wie claimt hij te representeren? De burger wordt ook strategisch ingezet. Er wordt op zijn protest geanticipeerd in beleid. Hij wordt gedepolitiseerd in stakeholderbijeenkomsten en kennisplatforms die als bliksemafleider werken zonder politieke of morele consequenties. Zeker, al die participatie is niet altijd nodig of nuttig. Genoeg burgers willen meedoen maar er zijn er net zoveel, of allicht meer, die liever met rust gelaten willen worden. Dit roept weer andere vragen op. Hoe komt woordvoerderschap en representativiteit goed tot zijn recht? Wat vormt de ervaring van een situatie-als-probleem waarnaar we kunnen en willen handelen? En hoe komt collectieve actie duurzaam tot stand?

De vraag stellen hoe het strand een stem krijgt, raakt zo vertrouwde debatten over burgerschap, representativiteit en politieke actie. Dit is juist waarom ik deze vraag zo relevant vind om hier te herhalen. In een tijd van wantrouwen is mijns inziens een belangrijke vraag hoe voorbij de burger en haar beleid te geraken. Hoe is het probleem zo te formuleren dat het legitiem verder reikt dan iets van en tussen mensen alleen, zodat het tot concrete actie en nieuwe verbindingen, nieuw vertrouwen, leidt? Dit lijkt mij van belang voor de dingen en de dieren, maar net zo goed voor de toekomstige generaties mensen.

Hoe kan het woord gevoerd worden voor het strand? Ik heb daar geen panklare oplossing voor. Maar als de oplossing ligt in de meervoudigheid van de ontologische politiek, is juist het zoeken naar dergelijke gesloten oplossingen een onderdeel van het probleem. Laten we het daarom, als meerstemmige vingeroefening, eens aan de volgende generatie en de dingen zelf overlaten. Latour en de Ambassade van de Noordzee volgend stel ik daarom graag onze dochter aan u voor als woordvoerder van de schelpen op het strand. Ze heeft nu nog weinig woorden namens de schelpen op het strand tot haar beschikking, drie in totaal. De zee is voor haar vooral een fysieke beleving – vingers in nat zand, met haar neus in de zuidwestelijke wind. Daarom interpreteer ik haar woorden hier met een poëtische slag, namens haar, een pleidooi in drievoud namens de schelpen op het strand:

‘Mooi!’
In het zand zijn webegraven, achtergelaten na het wegtrekken van het water, de stevigheid van het skelet voor een gestorven weekdier – nog geen zand. Schoonheid en het sterven. Wat zijn we met veel, waar te beginnen met speuren naar de mooiste? Eigenlijk zijn we allemaal mooi, handenvol; mogen we mee?

‘Krak!’
Lange scheermessen in hopen bij de vloedlijn. We lijken afval, met al het touw en plastic tussen ons in. We breken met een fijn gekraak onder plastic laarsjes. Sterkere kokkels blijven heel, gestrande kwalletjes en glas vermijdt ze maar net. Pas je wel een beetje op?

‘Pets!’
In het water stampen, rennen voor kleine rollende golven, zo worden wij schelpen vergeten. Ze is te klein om dieper te mogen. Het water, het verre kijken, de volle aandacht hier en nu. Want wij schelpen zijn verderop of nog verstopt. Zijn jullie er morgen weer?

Bert de Graaff geeft het stokje niet door. Vanaf het volgende nummer van Wijsgerig Perspectief maakt ‘De estafette’ plaats voor een nieuwe rubriek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.