Het gebeurt niet vaak dat filosofie een directe betekenis krijgt voor ‘trending topics’ aan de keukentafel in gewone gezinnen. Maar de Nederlandse overheid heeft dat voor elkaar gekregen met haar besluit om langer thuiswonen van ouderen te bevorderen en te bezuinigen op zorginstellingen en pleegzorg.
Vanaf 1 januari 2015 wordt bovendien de verantwoordelijkheid voor dat beleid aan de gemeenten overgedragen, waarbij in veel gevallen het budget van die gemeenten niet toereikend is om huishoudelijke hulp te bekostigen. Verwacht wordt dat de ‘omringende’ eigen kracht van kinderen en buren in het gat zullen springen. Is er een kind dat de was kan doen? De vraag naar wat kinderen verplicht zijn aan hun ouders, was voor de Vereniging van Ethici in Nederland (VvEN) reden om in oktober 2014 een speciale studiedag te organiseren. Enkele van de daar gehouden lezingen zijn in bewerkte vorm in dit themagedeelte opgenomen, aangevuld met een inleidend overzicht van de discussie. Het bestuur van de VvEN is Wijsgerig Perspectief dankbaar dat zij het mogelijk maakt deze discussies aan een breder publiek te presenteren.
In het eerste artikel becommentariëren Jan Vorstenbosch en Julia Hermann vier opvattingen over de manier waarop we kunnen denken over plichten van kinderen: als een schuld van kinderen tegenover ouders, als een uiting van dankbaarheid, als een vorm van vriendschap, en als een relatie waarin de speciale betekenis die kinderen hebben voor ouders centraal staat. Het uitgangspunt is daarbij steeds de ervaring van (volwassen) kinderen die mantelzorg geven (het ‘interne’ perspectief). De vraag is hoe de evident aanwezige motivatie van kinderen om te zorgen zich verhoudt tot een objectief te rechtvaardigen en inhoudelijk goed aan te geven plicht.
In het tweede artikel belicht Evelien Tonkens de maatschappelijke en politieke kanten van het debat. Plichten van kinderen lijken een sluitsteen te worden van overheidsbeleid. Maar wat veronderstelt dat? In deze benadering wordt vooral het externe perspectief, vanuit de maatschappij en de politiek, ingenomen en komen de gevolgen en de rechtvaardigheid van het nieuwe beleid aan de orde. Tonkens schroomt daarbij niet om duidelijk stelling te nemen tegen een van bovenaf gedwongen, of gedrongen, plicht van kinderen om hun ouders te helpen.
De daaropvolgende artikelen geven een meer theoretische uitwerking van het interne en het externe perspectief. Marian Verkerk werkt het interne perspectief uit vanuit de zorgethiek en benadrukt de sterke afhankelijkheid van situaties en relaties waardoor plichten van kinderen worden gekenmerkt. Ingrid Robeyns, ten slotte, ontwikkelt op basis van de principes van het toevalsegalitarisme een principieel kader voor de vraag of het rechtvaardig is dat kinderen verantwoordelijk worden gemaakt voor de zorg voor hun ouders. Nadenken over de aard, rechtvaardiging en reikwijdte van de plichten van kinderen is in het huidige tijdsgewricht van groot belang. Niet elke ervaren plicht is ook werkelijk een plicht in de strikte zin dat iedereen ‘eraan moet geloven’. Aan de andere kant kunnen mensen plichten hebben die ze niet ervaren maar waarvan ze met argumenten misschien wel overtuigd kunnen worden. En mensen met een groot plichtsbesef kunnen de dupe worden van hun onvermoeibare inzet. Met de artikelen in dit nummer willen we bijdragen tot verdieping en verrijking van de centrale ethische vragen in dit debat. Hoe verhoudt het nieuwe zorgbeleid, bedacht aan de reken- en tekentafel van de overheid, zich tot de morele intuïties en overwegingen aan de keukentafel? Hoe kan in de afstemming tussen geplande zorg en ervaren behoeften en mogelijkheden, de zorg voor ouders kwalitatief goed, rechtvaardig en naar draagkracht worden georganiseerd?