Home Michael Sandel: ‘Als we niet meer over het goede spreken, voelt de burger zich verloren’

Michael Sandel: ‘Als we niet meer over het goede spreken, voelt de burger zich verloren’

Door Annette van der Elst op 17 januari 2005

01-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Premier Balkenende nodigde Michael Sandel uit voor zijn laatste conferentie over Europese waarden. Een gesprek met een vrijheidslievende Amerikaan over het belang van waarden in de Nederlandse en Europese politiek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.


De Amerikaanse filosoof Michael Sandel (1953) maakt deel uit van het legertje denkers waaraan de Nederlandse premier Jan Peter Balkenende zijn ideeën ontleent. Balkenende nodigde hem uit als spreker tijdens de vierde en laatste conferentie over Europese waarden, waarvoor Balkenende als EU-voorzitter het initiatief had genomen. Hoewel Sandel ongetwijfeld is uitgenodigd als geestverwant van Balkenende, onderscheidt hij zich tijdens ons gesprek en in de wandelgangen van de conferentie als een denker die meer dan de premier de politieke vrijheid van de burger centraal stelt.

Sandel is hoogleraar politieke filosofie aan Harvard University en sinds 2002 lid van het door president George Bush ingestelde National Council on Bioethics, dat zich bezighoudt met stamcelonderzoek en klonen. Hij viel in de commissie op doordat hij als een van de weinigen stamcelonderzoek, waarmee ziektes als Parkinson en diabetes kunnen worden behandeld, wil toestaan. Doel van het ethisch comité is het adviseren van president Bush, maar ook het stimuleren van het publieke debat over deze ethische kwesties. Sandel zegt dit laatste het belangrijkst te vinden, en dat is typerend voor zijn filosofische uitgangspunten. Sandel is de filosoof van het zogeheten communitarisme, een filosofie die vooral is ontwikkeld in de Verenigde Staten vanaf de jaren ‘80. Hij wil geen centrale overheid die door deskundigen wordt geadviseerd, maar hecht juist een groot belang aan publieke debatten en aan kleinere gemeenschappen – van dorp, tot stad, tot provincie tot etnische of religieuze gemeenschap – waarin burgers zelf nadenken over het goede leven.

Fabriekshal

Decor van de conferentie – op 4 december 2004 – is de voormalige Van Nelle Ontwerpfabriek in Rotterdam: de stad van Erasmus, zo laten verschillende deelnemers niet na te benadrukken, terwijl rondom de fabriekshal politiebootjes patrouilleren en bewakers met honden het bedrijventerrein streng in de gaten houden. Op het podium verschijnen José Manuel Barroso (voorzitter Europese Commissie) en Balkenende zelf. Maar vooral de denkers en schrijvers domineren deze dag, in ieder geval door hun aantal: de schrijver Mario Vargas Llosa, en op een eerdere conferentie Amitai Etzioni, net als Sandel een voorstander van een politieke rol voor kleine gemeenschappen. Saillant detail is dat de Frans-Bulgaarse denker Tzvetan Todorov aanvankelijk niet wilde komen omdat hij zich niet op zijn plaats voelde in dit gezelschap; waar het grootste deel van deze denkers een versterking van de kleine gemeenschappen verdedigt, stelt Todorov juist een groot vertrouwen in de staat en als gevolg ook in de overkoepelende macht van Europa.

Het ‘gemeenschapsdenken’ is bij deze denkers, en ook bij Sandel, in de eerste plaats een kritiek op het liberalisme. Uitgangspunt van Sandel is het steeds meer om zich heen grijpende liberalisme, met naar zijn idee twee desastreuze gevolgen. Het eerste probleem: het liberalisme doet zich voor als een louter formeel, politiek model, maar is veel meer dan dat. Het heeft impliciet ook een bepaalde opvatting over het goede leven. Het liberalisme stelt het individu centraal en legt daarbij sterk de nadruk op individuele rechten. Daardoor wordt het individu echter losgeweekt van zijn band met de gemeenschap, waarin niet de rechten maar loyaliteit en eventueel plichten centraal staan. Tweede kritiek: het liberalisme laat alle ruimte voor een vorm van kapitalisme die zich aan geen enkele wet of uitgangspunt gebonden weet, behalve het maken van winst. Resultaat zijn de multinationals en grote winkelketens als de Walmarts, K-Marts, and PetSmarts. Het kapitalistische denken is niet alleen groot in de economische sector, maar heeft ook het dagelijks leven geïnfecteerd. ‘Amerika is daardoor’, zegt Sandel, ‘van een markteconomie veranderd in een marktsamenleving.’

Sandel verduidelijkt: ‘Ik heb het niet over het liberalisme dat tolerantie en respect voor pluralisme verdedigt – daar ben ik voorstander van – maar over een specifiek soort liberalisme in de hedendaagse politiek en filosofie. Dat is de visie die zegt: “om een pluralistische samenleving mogelijk te maken, moet de overheid neutraal zijn.” Vragen over wat het goede leven is, morele en religieuze kwesties moeten buiten de politieke discussie blijven en behoren niet tot de publieke sfeer.’

De filosofie van de neutrale overheid is wel een uitvloeisel van het liberalisme in bredere zin, van het pluralisme en wederzijds respect, stelt Sandel. ‘Het liberalisme zegt dat we morele en religieuze waarden uit het publieke debat moeten houden, omdat mensen niet dezelfde mening hebben over morele en religieuze kwesties. Want als je deze waarden toelaat in het publieke debat loop je het risico van intolerantie en dwang, of in ieder geval van onenigheid. Negeren zou dan de beste manier zijn om verschillende morele en religieuze overtuigingen te respecteren. Maar ik denk niet dat dat een oprecht respect is. Dieper respect negeert niet, maar engageert zich met verschillende morele en religieuze opvattingen.’

Sandel wil die publieke discussie over verschillende morele en religieuze opvattingen juist wél. Het doel daarvan is niet om mensen in hun privé-leven te beïnvloeden, maar te bediscussiëren wat er kan, mag en moet in de publieke sfeer. ‘We moeten een manier vinden om de pluralistische samenleving te behouden. Niet door verschillende visies over het goede leven die mensen er op nahouden te negeren, of extreme dubieuze morele en religieuze overtuigingen buiten het debat te plaatsen, maar door zo’n debat te verwelkomen. Zelfs als daar ongewenste opvattingen en controversiële morele en religieuze opvattingen bij zijn. En daarvoor moeten we een traditie ontwikkelen van luisteren, leren en openlijk argumenteren over deze kwesties.’

Tegenover het formele liberalisme stelt Sandel solidariteit, maatschappelijke betrokkenheid, gemeenschapszin en het politieke belang van gemeenschappen. Deze gemeenschappen worden in Nederland ook wel het maatschappelijk middenveld genoemd: verenigingen, scholen, politieke partijen en kerken. Het communitarisme van Sandel is in Nederland dan ook populair bij zowel de christelijke partijen als bij de conservatieve denktank de Burke-stichting.

Gemeenschappelijk goede

Tot zover de overeenstemming tussen Balkenende en Sandel. Want juist door de typisch Amerikaanse visie van Sandel onderscheidt hij zich uiteindelijk weer van de premier. Anders dan Balkenende stelt Sandel niet een fatsoensoffensief centraal, maar wendt hij zich tot de traditie van het burgerlijk republikanisme, een typisch Amerikaanse filosofie die in de achttiende eeuw is ontwikkeld ten tijde van de Amerikaanse Revolutie. Uitgangspunt destijds was dat het zelfbestuur van de onafhankelijke kolonies gehandhaafd moest blijven; de politieke eenheid van de Verenigde Staten was secundair en bovendien gericht tegen een gezamenlijke vijand: de Engelsen.

Voor het republikanisme is de gemeenschap niet alleen een middel dat de solidariteit moet bevorderen of waar normen aangeleerd worden, het is ook een wereld waarin de burger zijn burgerlijke of republikeinse vrijheid kan uitoefenen. Met republikeinse vrijheid bedoelt Sandel dat de burger niet gericht is op het nastreven van zijn eigen belangen in de politiek, zoals het liberalisme veronderstelt, maar op het ‘gemeenschappelijk goede’. Dat goede moet niet beschouwd worden als een keurslijf voor de burger, maar juist als een waarde die van belang is als politiek meer is dan het managen van ieders belangen. ‘De burger voelt zich verloren’, zegt Sandel, ‘als we niet meer over het goede spreken.’ Echte vrijheid voor de burger is pas mogelijk als hij in de politiek kan participeren vanuit een idee van het goede. Sandel geeft daarmee een politieke rol aan het leven in de gemeenschap, waarmee hij aansluit bij het typisch Amerikaanse republikeinse denken. Hoewel Sandel vaak als communitarist wordt beschreven, noemt hij zichzelf liever republikein in de klassieke zin, omdat daarin het belang wordt aangegeven van het uitoefenen van de politieke vrijheid.

In die geest beschouwt hij ook Europa. De afname van de macht van de verschillende staten door de grotere macht van Europa moet de kleine gemeenschappen een nieuw elan geven. Dat nieuwe elan van de gemeenschappen moet tegelijkertijd de politieke betrokkenheid van burgers bij hun eigen gemeenschap, maar uiteindelijk ook bij Europa vergroten. ‘Decentralisatie van de macht mobiliseert de democratische energie van burgers en moet hen stimuleren ook te participeren in de centrale macht van Europa.’

Pensioen

Sandels tweede kritiek op het liberalisme is dat het alle ruimte geeft aan het marktdenken, en dat het daardoor de wereld van menselijke betrekkingen en de solidariteit kan aantasten. ‘De belangrijkste argumenten ter rechtvaardiging van de verzorgingsstaat leiden nu juist tot een afbreuk van die verzorgingsstaat. Het argument luidt: “Iedereen moet vrij zijn of haar manier van leven kunnen kiezen”. Dat is een gedachte die heel goed aansluit bij de markteconomie. Ze is enkel en alleen gebaseerd op individuele rechten, en beroept zich niet op begrippen als solidariteit en wederzijdse verplichtingen van burgers. In die visie moet er voor armen, die wellicht niet voor zichzelf kunnen kiezen, een of andere collectieve voorziening zijn.’

‘Een ander voorbeeld: In de Verenigde Staten is er nu een debat over de pensioenvoorziening. Tot nu toe was het zo dat iedereen via de belasting een premie betaalde en daar bij pensionering van profiteerde. Dit systeem ging deels uit van herverdeling, van redistributie, al was dat nooit heel expliciet. Maar de rechtvaardiging van deze sociale voorziening – als eerste verwoord door president Roosevelt in de jaren dertig – was vergelijkbaar met die van een verzekering. En hierin schuilt het gevaar: algemene pensioenen werden beschouwd als een verzekering die je als individu kon afsluiten. Er werd nooit duidelijk gesteld dat we allemáál een verantwoordelijkheid hebben om te zorgen voor degenen die niet meer werken. De gedachte was: “Je betaalt nu, zodat je er later van kunt profiteren”. Dat is wat ik bedoel met individualistische normen. En het probleem is dat, als mensen sociale zekerheid eenmaal zien als een vorm van verzekering, het moeilijk is privatisering ervan te weerstaan. Nu zie je dat Bush en de Republikeinen de sociale zekerheid – in ieder geval gedeeltelijk – willen privatiseren. Maar door te privatiseren, verlies je het herverdelende aspect en is het niet langer een collectieve voorziening en een collectieve verantwoordelijkheid, maar simpelweg een verzekering. Was deze voorziening echter gebaseerd op een gedeelde verantwoordelijkheid om te zorgen voor mensen die niet langer in staat zijn te werken, dan was het minder makkelijk om te pleiten voor privatisering.’

Sandel verwijst naar Tony Blair en Bill Clinton, die beiden hun politieke filosofie baseerden op de markt. ‘Zij accepteerden de vooronderstellingen van de marktoriëntatie en probeerden daarbinnen een genereuzere collectieve voorziening op te zetten. Maar ze stelden de fundamentele marktprincipes niet ter discussie. Je ziet nu dat sociaal-democratische partijen in Europa en in de Verenigde Staten worstelen met het vinden van een nieuwe visie op de collectieve sector. Maar tot nu toe hebben we niet veel gezien dat kan leiden tot een definitie van nieuwe publieke doelen, van een nieuwe politieke agenda. Er is een zekere leegte. We zagen dit ook bij de laatste presidentsverkiezingen. Ondanks de onvrede met de oorlog in Irak en de matige economie, was John Kerry niet in staat een goed alternatief te formuleren en dat weerspiegelt de verarming van ideeën.’

En als er al publiekelijk over het goede leven en over waarden wordt gesproken, gaat het meestal over versmalde morele thema’s, over fatsoensnormen en seksuele issues. ‘Ook daarom ben ik kritisch op de leidende hedendaagse politieke filosofie die te veel leunt op de taal van de markt. Omdat deze taal zogenaamd neutraal is, is het moeilijk om te spreken over solidariteit en burgerplicht. Deze onmogelijkheid veroorzaakt een gat in het publieke spreken. Democraten hebben morele en spirituele dimensies uit hun taal gebannen: daardoor laten ze het spreken over waarden – waar mensen toch behoefte aan hebben – over aan conservatieve Republikeinen, die zich vervolgens richten op erg beperkte morele onderwerpen als het homohuwelijk en abortus. Dat is een gevaar dat ook in Europa op de loer ligt.’

In 1996 maakte Michael Sandel (1951), hoogleraar filosofie aan Harvard, furore met Democracy’s Discontent. America in Search of a Public Philosophy. Sinds 2002 is hij lid van het door de Amerikaanse president George Bush ingestelde National Council on Bioethics.