‘Steden zijn vrij recente uitvindingen, waarmee we het nog steeds moeilijk hebben’, zegt de Britse filosoof Charles Foster. De mens is beter op zijn plek in de natuur, als beest tussen de andere beesten. ‘Waar kijk jij liever op uit, op een flatgebouw of op een bos?’
Beeld Ed Thompson & Tom Foster (assistent)
‘Ziekenhuispatiënten genezen sneller als ze uitzicht hebben op een grasveld,’ zegt de Britse filosoof, advocaat, dierenarts en veelschrijver Charles Foster (1962). De mens moet de stad uit, de natuur in, stelt hij tijdens een Zoom-interview vanuit zijn huis op het platteland nabij Oxford. Foster werd bekend met het boek Leven als een beest uit 2017, waarin hij beschrijft hoe hij probeerde te leven als een das, een vos, een otter en een gierzwaluw, wat inhield dat hij wormen at en vis proberen te vangen met zijn mond. ‘ADHD en depressie komen veel minder vaak voor bij kinderen die op het platteland wonen en in het bos kunnen spelen dan bij kinderen die hele dagen in een flat opgesloten zitten. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt keer op keer dat we zowel fysiologisch als mentaal gezonder zijn en ons beter voelen op het platteland en in de wilde natuur.’
Terug naar de natuur dus?
‘We komen uit die natuur voort en we blijven ertoe behoren. Als mensheid hebben we veel meer tijd doorgebracht als jagers-verzamelaars dan als brave burgers die inkopen doen in een grootwarenhuis. We zijn gewoon niet gemaakt om op een sofa te zitten. Dat is een gevaarlijke plek voor ons. Toen ik research deed voor mijn boek Leven als een beest en daarom als een das, een otter en een vos probeerde te gaan leven, om te voelen wat dat betekende, verklaarden sommigen me stapelgek, terwijl ’s avonds op de sofa naar tv zitten kijken pas echt gek is. De mens is gemaakt om op zijn knieën door een bos te kruipen, met zijn neus in de lucht te speuren naar een prooi en wormen en andere ongewervelden te eten bij gebrek aan beter. En dat heb ik dus gedaan. Dat is wat ons echt mens maakt, en niet in een flat gaan wonen en op onze tablet zitten tokkelen.’
Waarom dan toch die wereldwijde trek naar de stad?
‘Diep in ons binnenste weten we allemaal dat die stad ons niet gelukkig maakt. Niemand woont echt graag in een stad. De meeste mensen gaan er wonen om economische redenen. In het neolithische tijdperk zijn de eerste steden ontstaan door de opkomst van de landbouw. Mensen trokken ernaartoe omdat er werk was, als smid bijvoorbeeld, en ze ervoeren het als een vorm van geconsolideerde slavernij. Vandaag de dag is dat net zo. Heel veel mensen wonen niet uit vrije keuze in een stad, maar omdat ze niet anders kunnen. Vraag hun waar ze echt op zouden willen uitkijken, op beton of op bomen, en je zult merken dat bijna iedereen voor de bomen kiest.’
Tegelijkertijd biedt de stad ook veel dat het platteland niet biedt: veiligheid en comfort, cafés, restaurants, cultuur.
‘Onze stedelijke wereld is onvoorstelbaar comfortabel en vervelend. Alleen door dat comfort achter ons te laten ontdekken we waartoe we in staat zijn en slagen we erin gebruik te maken van al onze capaciteiten als mens. De meesten onder ons zullen echter nooit ontdekken welk soort beest de mens is, omdat ze er niet toe gedwongen worden. Ze laten zichzelf vrijwillig verkommeren.’
Maar misschien dat je in het bos ook wel verkommert, bijvoorbeeld op cultureel vlak.
‘“Maar in de wilde natuur heb je toch geen kunst,” merkt iemand weleens op. Een onwetende, denk ik dan, want de beste kunst gaat terug op patronen in de natuur en imiteert deze tot op zekere hoogte.
Voor mij is Bachs Hohe Messe de ultieme artistieke uiting van de mensheid. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer je deze mis in een bos zou spelen, alle dieren zouden komen luisteren, van de vossen tot de vogels. Zij zouden de genialiteit van die compositie begrijpen, ook al denken wij vol hybris dat die muziek een bij uitstek menselijke creatie is. Maar dat is niet zo. Waarlijk grote kunst is van de hele wereld. De mogelijkheid om mentale modellen te construeren en abstract te denken gaf ons een voordeel ten opzichte van de andere dieren. Wie kan redeneren kan immers veronderstellen dat er in dat gat in die berg misschien een beer schuilt. Maar abstraheren kon naast grotere overlevingskansen ook plezier opleveren – door kunst te beoefenen bijvoorbeeld. Kunst en natuur staan dus dichter bij elkaar dan we op het eerste gezicht zouden denken.’
Wat doet een landelijke omgeving met de beleving van ‘wonen’?
‘Je voelt je meer verbonden met de natuur en leert die concreter te ervaren. In de stad heeft abstraheren de bovenhand gekregen boven het concrete beleven, waardoor onze beschaving een sinistere wending heeft genomen. We hebben ervoor gekozen onophoudelijk in onze abstracte wereld te leven, die na verloop van tijd een naar zichzelf verwijzende wereld is geworden. Waar het dan om gaat is niet wat die boom daar precies is, maar wel wat mijn gedachten over die boom zijn. Ons denken heeft ons van de natuur vervreemd. Het louter abstracte denken over de wereld is bijzonder toxisch; het heeft uiteindelijk geleid tot de ecologische crisis van vandaag.’
‘De mens is gemaakt om met zijn neus in de lucht te speuren’
Waar ziet u de oorsprong van deze vervreemding van de natuur?
‘Het verlichtingsdenken heeft de grootste schuld aan die crisis, omdat dit het idee doordreef dat de wereld niet meer was dan een machine, terwijl die daarvoor als een organisme werd gezien. Het was opeens mogelijk om verschrikkelijke zaken te doen met de wereld, want die machine had onze zorg niet nodig. Als je een boom beschouwt als een essentieel deel van een organisme, kap je hem niet zomaar. Als hij daarentegen niet meer is dan een verzameling chemicaliën, heb je daar minder moeite mee. Dat is wat er gebeurt als ons abstracte denken uit de hand begint te lopen. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Wanneer je een boek leest en daarvan geniet, of wanneer je naar Bachs Hohe Messe luistert en in vervoering raakt, voel je wat abstractie werkelijk zou moeten doen.’
Zijn we daardoor ook van onszelf vervreemd geraakt?
‘We zijn onszelf de voorbije millennia gaan zien als atomistische entiteiten – als biljartballen, om een ander beeld te gebruiken. Ik ben Charles Foster, een duidelijk afgegrensd individu. Dat is natuurlijk onzin, want wat ben ik echt? Een wezen dat zijn bestaan en identiteit te danken heeft aan de relaties die het met andere wezens aangaat. Een aantal van de meest bepalende relaties gaan we aan met niet-humane zaken, zoals bomen of de lucht. Waarom zit ik met Kerstmis graag bij een open vuur? Niet omdat ik een sentimentele band heb met de kerstverhalen van Charles Dickens, maar wel omdat ik me onbewust gerustgesteld voel dat als er onverhoeds een wolf zou opdagen, ik een brandend stuk hout uit het vuur zou kunnen pakken om me mee te verdedigen. En dat alles om maar te zeggen dat wat ons bepaalt niet onze wil is, of onze rede, maar de millennia oude invloed en druk die we ondervinden van de niet-menselijke wereld. Vandaar dat we ons beter thuis voelen op het platteland dan in de stad.’
Nu ja, dat geldt dus in elk geval voor u. Maar niet iedereen leeft graag als een das of vos.
‘De Engelse titel van mijn boek, Being a Beast, kan op twee manieren gelezen worden. Je kunt hem interpreteren als “Charles Foster voert een gek experiment uit en probeert te leven als een beest”, maar ook als de vaststelling dat ik als mens een beest ben, net als iedereen. Het geniale aan Darwin was dat hij geen breuk zag tussen mens en dier, maar een continuüm. Op mijn bureau woont een gigantische kolonie schimmels en in mijn ingewanden leven miljarden bacteriën die zorgen voor mijn spijsvertering. Ik ben een beest tussen de beesten, en om als mens echt gelukkig te kunnen worden moet ik dat beest in mij durven erkennen. Zelfs de handelsbankier in Stuttgart is dus een wild beest. Als hij dat zou toegeven en zijn band met de rest van de natuur zou erkennen, zou hij een veel gelukkiger mens zijn – en wellicht ook zijn baan opzeggen.’
Charles Foster
Charles Foster (Knutsford, Cheshire, VK, 1962) studeerde diergeneeskunde, recht, medisch recht en ethiek in Cambridge en is in zijn vrije tijd taxidermist. Hij werkte in Saoedi-Arabië en Israël alvorens advocaat te worden in Londen, waar hij zich heeft gespecialiseerd in medisch recht en ethiek. Over deze onderwerpen doceert hij ook in Oxford. Foster schreef tientallen boeken en honderden wetenschappelijke artikelen – over medische ethiek natuurlijk, maar ook over woestijnreizen en over Jezus en Kerstmis. Zijn opmerkelijkste boek is wellicht het vier jaar geleden verschenen Leven als een beest, waarin hij beschrijft hoe hij probeerde te leven als een das, een vos, een otter en een gierzwaluw, wat onder meer inhield dat hij wormen moest eten en vis moest proberen te vangen met zijn mond.