Home ‘Mea culpa’: Op zoek naar nieuwe vormen voor de biecht

‘Mea culpa’: Op zoek naar nieuwe vormen voor de biecht

Door Maarten Meester op 26 februari 2013

03-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Lance Armstrong bekende schuld bij Oprah Winfrey, Diederik Stapel biechtte zijn misstappen op aan de Nederlandse televisiekijker. De vraag blijft: hoe moet de nieuwe schuldbelijdenis eruitzien?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Welkom aan de goede kant van het biechthokje. Want toen Lance Armstrong zijn mea culpa, mea maxima culpa liet horen – ‘Ik heb bij al mijn zeven tourzeges doping gebruikt’ – namen wíj als publiek hem samen met Oprah Winfrey die biecht af. De wetenschapper Diederik Stapel ging een stap verder door de kijker direct als biechtvader aan te spreken. In het door NOS Nieuws aan zijn eigen keukentafel opgenomen filmpje richtte hij zich namelijk zonder zichtbare tussenkomst van professionals tot zijn publiek: ‘Ik heb gefaald als wetenschapper. Ik heb collega’s die in het volste vertrouwen met mij samenwerkten een rad voor de ogen gedraaid. Dat is verschrikkelijk. Ik voel diepe, diepe spijt voor de pijn die ik anderen heb aangedaan. Ik voel veel verdriet, schaamte en zelfverwijt. De waarheid was beter af geweest zonder mij.’
 
Als iemand die zelf tot zijn twaalfde te biecht is gegaan, zag filosoof-ethicus Jan Vorstenbosch direct de religieuze trekken van de recente publieke bekentenissen. Hij bespeurde echter ook grote verschillen. ‘In mijn jeugd verleende de priester de absolutie. Hij deed dat namens God. Maar had Oprah Lance Armstrong vergiffenis moeten schenken? En uit wiens naam had ze dat dan moeten doen? Veel mensen geloven niet meer in God, en nog minder mensen zullen Oprah als Zijn priesteres beschouwen. Had zij Armstrong dan vergiffenis moeten schenken uit naam van zijn slachtoffers? Maar mag zij namens hen spreken? En wie heeft hij eigenlijk kwaad gedaan? In eerste instantie lijken dat me de renners die geen doping hebben gebruikt en die na Armstrong tweede, derde enzovoort werden. In tweede instantie misschien zijn sponsors – maar hebben die zelf geen boter op hun hoofd? En uiteindelijk misschien ook het publiek. Bij Stapel spelen dezelfde vragen. Zijn de slachtoffers hier niet in eerste instantie zijn promovendi, die in de problemen zijn gekomen doordat hij hen gefingeerde data heeft laten gebruiken? Kan hij hun vergiffenis vragen in een publieke biecht?’

Schaamte
Voor iemand die met de oorbiecht – de biecht als een zaak tussen zondaar, geestelijke en God – is opgegroeid, heeft de openbare bekentenis iets paradoxaals, wil Vorstenbosch maar zeggen. Hij ziet daar vooral een teken in dat onze samenleving op zoek is naar nieuwe manieren om met schuld en boete om te gaan. ‘Van oudsher heb je daar twee vormen voor. De cultureel antropologe Ruth Benedict vatte die in de tegenstelling tussen schuld- en schaamtecultuur. De schuldcultuur is privaat, individualistisch – denk aan het protestantisme. Wie kwaad heeft gedaan internaliseert het bijbehorende schuldgevoel. Zijn geweten blijft hem aan zijn misstap herinneren. Hij zal daar zelf mee in het reine moeten komen en hij zal dat moeten doen in zijn persoonlijke relatie met God. De schuldcultuur heeft dus een verticaal karakter: uiteindelijk is schuld en boete een zaak tussen het individu en de hem overstijgende God.’

‘De schaamtecultuur daarentegen is publiek en heeft een horizontaal karaker. Dat iemand iets fouts heeft gedaan gaat de hele samenleving aan. De zondaar zal zich dan ook tegenover die hele samenleving moeten verantwoorden. Toen ik me verdiepte in de genealogie – het ontstaan – van de bekentenis, zag ik dat het christendom in de eerste eeuwen een openbare biecht had. Pas aan het begin van de Middeleeuwen ontstond de oorbiecht, die het katholicisme nog steeds kent. Dat is interessant, want de recente bekentenissen van Armstrong en Stapel suggereren dat de publieke biecht zijn comeback maakt.’

GeenStijl
Is dat een teken van de veruitwendiging van de moraal, die cultuurcritici signaleren? Vorstenbosch sluit het niet uit. ‘We zijn niet meer gewend om onszelf streng toe te spreken. De samenleving of de media bepalen onze grenzen. Denk ook aan de jongens die in Eindhoven een student mishandelden. Ze gaven zich pas aan toen de beelden van de mishandeling in de openbaarheid kwamen. Die veruitwendiging heeft wel negatieve kanten. Zo negeren we het belang van privacy. GeenStijl had de namen van de verdachten van de mishandeling in Eindhoven openbaar gemaakt, waar iemand die toevallig dezelfde naam heeft als een van de verdachten weer last van had. Of kijk naar de pedofielenjacht; daar zie je ook geen enkele nuance meer. Kinderen zijn heilig en er is geen enkel begrip voor de eigenaardigheid van de pedofiel – verontruste buurtbewoners gaan posten in hun voortuin. We raken zo gefixeerd op het uitdrijven van de zonde dat we de zonde die dat uitdrijven met zich meebrengt niet meer opmerken. Ik wil niet de cultuurpessimist uithangen, maar wat te denken van verfijnde distincties die onze samenleving in de afgelopen eeuwen heeft ontwikkeld, zoals het verschil tussen verdachte en misdadiger?’

Wat niet helpt, zegt Vorstenbosch, is dat ook het verschil tussen goed en kwaad zelf vervaagt in steeds meer tinten grijs. ‘Het echte bekennen veronderstelt een homogene opvatting over wat goed en fout is, en die ontbreekt. Uit Armstrongs bekentenis bleek duidelijk dat hij zelf zijn dopinggebruik niet als een zonde beschouwt. Maar ook het wielerpeloton kende daar geen duidelijke code voor. Zo kan  iemand iets goed of fout doen binnen een regelsysteem dat voor de spelers zelf toch al ter discussie staat. Ook Stapel zocht de grenzen op van het systeem waarbinnen hij zich bewoog en waarmee hij zich identificeerde. De sterk competitieve wielersport en de sterk competitieve wetenschap roepen dat soort gedrag op. In dat soort geprofessionaliseerde systemen is de tegenstelling tussen goed en fout vervangen door die tussen slim en dom. Je bent dom als je een wedstrijd verliest doordat jij anders dan de winnaars geen doping hebt gebruikt. Je bent dom als jij je keurig aan de wetenschappelijke codes houdt en daardoor niet voldoende publiceert in de toonaangevende tijdschriften.’

Pek en veren
Een serieuze discussie over – in dit geval – sport en wetenschap zou wel helpen, meent Vorstenbosch. ‘In plaats daarvan zie je nu dat in de wetenschap een paar oude mannen worden opgeroepen om de schuldigen aan te wijzen, die met pek en veren in te smeren en uit de gemeenschap te verwijderen. Dat is de ogen sluiten voor de veranderende context en de condities van wetenschapsbeoefening. We moeten hier echt veel meer de tijd voor nemen, en blijven nemen. We moeten in korte tijd een alternatief ontwikkelen voor het systeem van zogenaamd godgegeven normen, zonde en berouw waar religies eeuwen aan hebben gewerkt . Onze tijd is zo dynamisch, er zijn voortdurend nieuwe ontwikkelingen. Ons begrippenapparaat is niet goed doordacht. Wij moeten ons behelpen met “integriteit” en “transparantie”.’

Maar waar moeten we die nieuwe vormen van bekennen en van omgaan met schuld en boete dan ontwikkelen? Vorstenbosch zegt zelf al dat de media waarin Armstrong en Stapel dat deden daarvoor ongeschikt zijn. ‘Je kon niet tegen de priester zeggen: ik zal biechten, maar dan wel op mijn manier. Maar Armstrongs bekentenis was juridisch tot op de vierkante millimeter uitgezocht. En Stapels bekentenis was in feite het begin van de promotietour van zijn boek. Daarbij kun je in het format van de media waarin zij bekenden geen serieuze discussie voeren over het bekennen en schuld en boete zelf. Tijd en ruimte ontbreken, alles moet in zwart-wittegenstellingen gevat, en Oprah had ook heel andere belangen. Uiteindelijk wilde zij maar één ding: Armstrong zien huilen.’
 
Toch wil Vorstenbosch ook weer niet al te pessimistisch zijn. ‘Deze discussie zal langs het grote publiek heen gaan, maar als 20 procent van de mensen er serieus mee bezig is, kunnen we al veel bereiken. Volgens mij is er voldoende ruimte voor discussie op de opiniepagina’s van de kwaliteitskranten – want die zijn er nog altijd. Toch vind ik dat de echte discussie gevoerd moet worden door de direct betrokkenen. Die moeten de harde kern van hun praktijken veiligstellen. Waar gaat het om in de sport en in de wetenschap? Wat vinden wij belangrijk? Hoe gaan wij om met ontwikkelingen als doping en publicatiedwang? Ik vind het mijn taak als filosoof om bij dat gesprek te helpen, maar uiteindelijk zullen de mensen zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik denk dat het meer effect zal hebben als wetenschappers aan elkaar beloven niet te frauderen en als renners aan elkaar beloven geen doping te gebruiken. Een formele eed zoals nu bij de bankiers of mensen van bovenaf – als nieuwe priesters – vertellen dat ze iets niet moeten doen heeft weinig zin. Dat weet ik uit ervaring, want in 1999 heeft de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie mij uitgenodigd een verhaal te houden over doping. De bestuurders hebben braaf toegehoord, we dronken een glas en deden een plas, en over een praktisch vervolg van mijn analyses heb ik nooit meer iets gehoord – de commissie Doping komt er nu pas, in 2013. En naar wij nu weten begon het grote bedrog met epo precies in de periode na 1999.’