Home Liefdestaal

Liefdestaal

Door Roman Krznaric op 17 december 2013

01-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Wij hebben één woord voor liefde, maar de oude Grieken hadden er wel zes. En dat is veel beter, betoogt Roman Krznaric in zijn pas vertaalde boek De Wonderbox. Een voorpublicatie.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In onze hedendaagse koffiecultuur is er een subtiele woordenschat ontstaan voor de vele keuzen die we hebben om een dagelijkse shot cafeïne tot ons te nemen: cappuccino, espresso, flat white, americano, macchiato, mokka. De oude Grieken hadden een even geraffineerde benadering van de liefde, waarin ze zes verschillende soorten onderscheidden. Dit staat in schril contrast tot onze moderne opvatting van de liefde, waarbij we onder één vage term een enorm scala aan emoties, relaties en idealen scharen. Een tiener kan zeggen: ‘Ik ben verliefd’, maar daarmee zal hij niet hetzelfde bedoelen als een zestigjarige die verklaart dat hij na al die jaren samen nog steeds verliefd is op zijn vrouw.

Op een intens romantisch moment fluisteren we: ‘Mijn lief’, terwijl we een e-mail terloops kunnen afsluiten met ‘Liefs’. De inwoners van het oude Athene zouden versteld staan van de primitieve wijze waarop we ons uitdrukken. Hun uitlatingen over de liefde kleurden niet alleen de roddels van het marktplein, maar stelden hen ook in staat na te denken over de plek ervan in hun leven op manieren die wij met onze verarmde liefdestaal nauwelijks kunnen bevatten. Vertaald in koffietermen beschikken we over het emotionele equivalent van een kop Nescafé. We zouden de zes vormen van liefde die de Grieken kenden, moeten herontdekken en overwegen ze in ons dagelijks spraakgebruik te integreren. Het zou ons kunnen helpen relaties aan te gaan die beter passen bij onze persoonlijke smaak.

We kennen allemaal wel die valentijnskaarten waarop rondfladderende mollige cupidootjes hun liefdespijlen afschieten op nietsvermoedende figuren, die als een blok voor elkaar vallen. Cupido is de Romeinse tegenhanger van Eros, de Griekse god van de liefde en de vruchtbaarheid. Het begrip eros stond bij de oude Grieken voor seksuele hartstocht en begeerte, en vertegenwoordigde een van de belangrijkste soorten liefde. Maar Eros was zeker niet de speelse deugniet die we ons er tegenwoordig bij voorstellen. Men zag er een gevaarlijke, vurige en irrationele vorm van liefde in, die zich meester van je kon maken, en waarvan je vervolgens volkomen in de ban raakte. ‘Begeerte verdubbeld is liefde, liefde verdubbeld is waanzin’, stelde Prodicus, een filosoof uit de vijfde eeuw voor Christus. Eros ging gepaard met een verlies aan zelfbeheersing dat de Grieken angst inboezemde, terwijl velen van ons er nu juist op uit zijn om hun zelfbeheersing te verliezen: ‘dolle verliefdheid’ duidt er voor ons op dat we de ideale partner hebben gevonden.

Innig
In klassieke teksten wordt eros vaak in verband gebracht met homoseksualiteit, en dan vooral met de liefde van oudere mannen voor jongelingen, een veelvoorkomend fenomeen bij de Atheense aristocratie van de vijfde en zesde eeuw. De term hiervoor was paiderastia. Toch was eros niet exclusief voorbehouden aan relaties tussen mannen. De Atheense staatsman Pericles werd er door eros toe gedreven zijn vrouw te verlaten voor zijn mooie en briljante maîtresse Aspasia, met wie hij ging samenwonen, terwijl de dichteres Sappho bekendstond om haar erotische oden aan vrouwen, onder meer die van haar geboorte-eiland Lesbos.

Iedereen kan erover meepraten hoe het is om door de pijlen van Eros te worden getroffen. Ikzelf ben er ooit door Eros toe verlokt om mijn complete bestaan in Groot-Brittannië op te geven en naar de Verenigde Staten te verhuizen, in een onbesuisde – en uiteindelijk mislukte – poging een vrouw te veroveren. Een tweede vorm van liefde, philia – meestal vertaald als ‘vriendschap’ – werd veel deugdzamer geacht dan de platte seksualiteit van eros. Filosofen als Aristoteles hebben zich heel wat geestelijke inspanningen getroost om de verschillende vormen van philia te ontleden. Zo was er de philia binnen het gezin – bijvoorbeeld de innige band en de genegenheid tussen een ouder en een kind, of de diepgevoelde, maar niet-seksuele band tussen broers en zusters of neven en nichten, die elkaar door bloedverwantschap na stonden. Er was ook zoiets als een utilitaristische vorm van philia, tussen mensen die onderling afhankelijk waren, zoals zakenpartners of politiek bondgenoten. Zodra een van beiden de ander niet meer van dienst kon zijn, was het met die philia vaak gauw gedaan.

De philia die bij de Grieken het hoogst in aanzien stond, was de innige vriendschap tussen kameraden die zij aan zij op het slagveld hadden gestreden. Zulke wapenbroeders hadden elkaar zien lijden en hadden vaak hun leven gewaagd om te voorkomen dat hun strijdmakker aan een Perzische speer werd geregen. Elk van beiden beschouwde de ander als zijn gelijke en deelde niet alleen zijn persoonlijke zorgen met hem, maar was hem ook in alle omstandigheden trouw: in geval van nood schoten ze elkaar te hulp, zonder daarvoor iets terug te verwachten.

Speels
Philia mocht dan een behoorlijk serieuze aangelegenheid zijn, maar er was nog een derde vorm van liefde die door de oude Grieken werd gewaardeerd: speelse liefde. In navolging van de Romeinse dichter Ovidius gebruiken academici meestal het Latijnse woord ludus voor dit type liefde, dat staat voor de speelse genegenheid tussen kinderen of gelegenheidsminnaars.

In zijn boek Homo ludens uit 1938 stelde de historicus Johan Huizinga dat spelinstinct een natuurlijke eigenschap is van de mens, die in alle culturen naar voren komt. De implicatie van zijn theorie, die in toenemende mate wordt bekrachtigd door de psychologische literatuur over het belang van spel voor het persoonlijk welzijn, is dat we ernaar zouden moeten streven in veel van onze contacten met anderen ludus te stimuleren: niet alleen met onze geliefden of op de dansvloer, maar ook met vrienden, familie en collega’s. We kunnen al meer ludus in ons leven brengen door gewoon naar een café te gaan en te kletsen en te lachen met vrienden. Omdat lichtzinnig gedrag bij volwassenen tegen de maatschappelijke conventies indruist, bezitten slechts weinigen van ons nog de speelsheid die we als kinderen hadden. En toch is dat misschien precies wat we nodig hebben in onze relaties, om te ontsnappen aan onze zorgen van alledag, onze creatieve kanten te bevorderen en met een lichter gemoed te kunnen leven. Ludus zou deel moeten gaan uitmaken van onze liefdestaal.

Onzelfzuchtig
Huwelijken in het oude Griekenland waren zelden ludiek. Gewoonlijk werden ze door de ouders gearrangeerd en had de vrouw, die geacht werd binnen te blijven, zich maar te schikken naar haar echtgenoot. Dit weerhield de Grieken er niet van een vierde soort liefde te bedenken, die ze pragma – volwassen liefde – noemden, waarmee ze verwezen naar het diepe begrip dat er na lange tijd tussen echtelieden kan ontstaan. Door pragma slagen we erin een relatie in stand te houden, zo nodig compromissen te sluiten, geduld en verdraagzaamheid te tonen en realistische verwachtingen ten aanzien van onze partner te koesteren.

Bij deze vorm van liefde gaan we mee in elkaars uiteenlopende behoeften en creëren we een stabiele thuissituatie, zodat de kinderen in een liefdevolle omgeving kunnen opgroeien en de financiële zekerheid van het gezin gewaarborgd is. Pragma houdt bovenal in dat we toegewijd zijn aan de ander en ons omwille van de ander inzetten voor de relatie; liefde wordt daardoor iets wat we voor elkaar overhebben.

Ging het bij pragma om geven aan je partner, agape of onzelfzuchtige liefde was een veel radicaler ideaal. Dit oud-Griekse type liefde werd gekenmerkt door zijn non-exclusiviteit: het werd geacht op altruïstische wijze aan ieder mens te worden betoond, of het nu een familielid of een vreemdeling uit een verre stadstaat betrof. Deze liefde werd aangeboden zonder verplichting en zonder dat er iets voor werd terugverwacht – een transcendente liefde, gebaseerd op menselijke solidariteit. Agape werd een van de belangrijkste concepten in de christelijke leer: de vroege christenen beschreven met dat woord de verheven liefde van God voor de mens, een liefde die gelovigen op hun beurt aan God en hun medemens behoorden te betonen. We komen het in de evangeliën overal tegen, bijvoorbeeld in Jezus’ aansporing je naaste lief te hebben als jezelf. Agape werd later in het Latijn vertaald als caritas, waar ons woord ‘charitatief’ vandaan komt.

Zelfverzekerd
Tot slot kenden de Grieken nog philauteo, eigenliefde, iets wat op het eerste gezicht het tegendeel van agape lijkt: de vijand en vernietiger van naastenliefde. De wijze Grieken beseften echter dat er twee vormen van bestonden. Enerzijds was er een negatief soort eigenliefde: een egoïstische en buitensporige zucht naar persoonlijk genot, geld en maatschappelijk aanzien. De gevaren daarvan kwamen naar voren in de mythe van Narcissus, de onweerstaanbare jongeling die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld in een vijver, zich daar niet meer van kon losrukken en ter plekke verhongerde. In het westerse gedachtegoed heeft eigenliefde een ongunstige betekenis behouden: in de zestiende eeuw noemde de Franse theoloog Johannes Calvijn het een ‘pest’, terwijl Freud eigenliefde beschouwde als een ongezonde zelfgerichtheid van de libido, waardoor we niet in staat zijn van anderen te houden.

Gelukkig had Aristoteles een gunstiger variant van eigenliefde opgemerkt, die ons juist beter in staat stelt anderen lief te hebben. ‘Alle gevoelens van genegenheid voor anderen’, zo schreef hij, ‘komen voort uit gevoelens voor jezelf.’ Zijn boodschap was dat je heel veel liefde te geven hebt als je op jezelf gesteld en zelfverzekerd bent. Als je bovendien weet wat je gelukkig maakt, zul je er eenvoudiger in slagen dat geluk aan anderen door te geven. Wanneer je daarentegen moeite met jezelf hebt of sommige aspecten van jezelf verafschuwt, zul je anderen weinig liefde te bieden hebben. Het lijkt dus van belang dat we leren van onszelf te houden op een manier die niet ontaardt in obsessief navelstaren. Daarvoor moeten we op z’n minst onze onvolkomenheden aanvaarden en in alle bescheidenheid onze persoonlijke talenten onderschrijven, in plaats van ons blind te staren op onze mislukkingen en tekortkomingen.