Home ‘Leven als dissident is een morele daad’

‘Leven als dissident is een morele daad’

Door Huub van Baar op 2 december 2002

10-2002 Filosofie Magazine Lees het magazine

Tsjecho-Slowakije vroeg in 1989 aan een dissident, schrijver en filosoof om het land te leiden. Nu neemt Václav Havel afscheid als president. Een terugblik: ‘Ik leek op een sprookjesheld, een jongen die, in de naam van het goede, met zijn hoofd tegen de muur van een door slechte koningen bewoonde burcht sloeg, totdat de muur omviel en hijzelf koning werd.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

John Keane eindigt zijn biografie van de Tsjechische president Václav Havel met een wat morbide voorstelling: zijn begrafenis. ‘Praag zal uit haar voegen barsten. (…) De hele dag en nacht zullen mensen wachten om zijn lichaam voor het laatst te zien. (…) Honderdduizenden in rouwkleren gehulde mensen zullen, met bloemen in de hand, langs de route naar zijn laatste rustplaats staan. (…) Miljoenen woorden zullen worden uitgesproken. (…) En vanachter de wirwar van commentaren en commentaren op commentaren, zullen enkele wijze stemmen volhouden dat één ding voor altijd moet worden herinnerd: dat Václav Havel een man was die de pech had in de twintigste eeuw te zijn geboren, een man wiens noodlot de politiek was, een man die roem bereikte als de politicus die de wereld veel meer over macht, de machtigen en de machtelozen leerde dan de meeste van zijn twintigste-eeuwse rivalen.’
Havel, die in de jaren zestig als toneelschrijver bekendheid verwierf, zal zijn door Keane in 1999 geregisseerde uitvaart met een glimlach hebben ontvangen. Keane presenteert het drama met de nodige, bij Havel passende ironie. Sinds Havel aan longkanker lijdt, doen geruchten over Havels dood in Tsjechië de ronde zoals in de communistische tijd over de hoogbejaarde, incapabele leden van het Russische politbureau. Havels dood is bij Keane een parodie op de communistische staatsbegrafenis en de van hogerhand opgelegde rouw die daarmee gepaard ging. In Keanes enscenering is Havels uitvaart de laatste lange neus die Havel zal trekken naar de staatsvorm die hij zijn leven lang heeft bestreden: die van het totalitaire systeem.
Eind januari zit Havels termijn erop en zal hij als president van de Tsjechië aftreden. Als leider van de mensenrechtenbeweging Charta 77 werd Havel wereldberoemd. Vanwege zijn politieke ideeën werd het hem in 1978 onmogelijk gemaakt filosofie te studeren. Toch ontwikkelde hij in zijn jaren als dissident, voor een groot deel in de gevangenis, een filosofie (voornamelijk in briefvorm) die teruggaat op Heidegger en Levinas. Wat behelst Havels filosofie en welke betekenis kreeg zijn gedachtegoed toen hij eenmaal op de presidentszetel zat?

Leven in waarheid
Wie het over verzet onder het communisme heeft, denkt aan dissidenten als Konrád in Hongarije, Walesa en Michnik in Polen, Sacharov in de Sovjet-Unie en aan Havel in Tsjecho-Slowakije. Dissidenten zijn in de westerse opvatting intellectuelen, schrijvers of kunstenaars die in landen waar de democratie ver te zoeken is, openlijk voor hun ideeën durven uit te komen of, opgejaagd door dictators en geheime diensten, naar het Westen moeten vluchten om hun leven zeker te stellen.
Voor Havel, net als voor Michnik en Konrád, betekende zijn leven als dissident iets anders, meer vooral. Het was een existentiële houding, een poging om, zoals Havel het zelf formuleert, in een wereld vol leugenachtigheid ‘in waarheid te leven’. Dissidentie was niet zomaar een verzet tegen de verstikkende praktijk van de communistische dictatuur, maar een filosofie die, door kritiek op de radicale politisering van het dagelijkse leven onder het communisme, uitmondde in een alternatieve levenswijze. ‘Leven in waarheid,’ schrijft Havel in 1978 in De macht van de machtelozen, ‘is (…) een poging om weer controle te krijgen over je eigen idee van verantwoordelijkheid. (…) Het is zonder twijfel een morele daad, niet omdat daarvoor een grote prijs moet worden betaald, maar omdat die daad principieel niet enkel in het eigen belang is.’
Voor deze morele daad moest in Havels ogen een enorme inspanning worden geleverd. Het communistische systeem was niet alleen diep in het dagelijks leven doorgedrongen, maar had de hele existentie van het individu aangetast. ‘Het conflict tussen de doelen van het leven en die van het systeem is geen conflict tussen twee sociaal (…) gescheiden gemeenschappen. (…) In het (…) systeem speelt dit conflict de facto in iedere persoon, want ieder individu is op zijn of haar manier zowel slachtoffer als drager van het systeem.’
Deze laatste opvatting, dat iedereen – ongeacht zijn maatschappelijke positie of politieke kleur – in mindere of meerdere mate het systeem schraagt, is een van Havels meest radicale gedachten. Hij zou die nog een beslissende stap verder voeren: ‘Er is ongetwijfeld iets in de mens dat aan het systeem beantwoordt, iets dat daaraan tegemoet komt en zich eraan aanpast, iets in hem dat de inspanning van zijn wezen om in opstand te komen verlamt. (…) Daarom vervreemdt het systeem niet alleen de mensheid, maar ondersteunt de vervreemde mensheid tegelijkertijd het systeem als haar eigen onwillekeurige blauwdruk, als een gedegenereerd beeld van haar eigen degeneratie, als een getuige van het falen van de mens als individu.’
Het is voor Havel dus niet alleen het communistische systeem dat iedere uiting van individualiteit ondermijnt, maar er is iets wezenlijks in het individu zelf dat in reactie op de kwellingen van dat systeem tot de eigen ontindividualisering aanzet. Deze gedachte herinnert aan het werk van Heidegger. In de moderne wereld is dit vervreemde, oneigenlijke leven volgens hem onontkoombaar. De moderne wetenschap en technologie, zo meende Heidegger, dwingen het individu ertoe zichzelf instrumenteel te benaderen wil hij zich althans staande houden, ook al mondt dit dan uit in de inauthentieke wereld van het onpersoonlijke ‘men’. Voor Havel, en tot op zekere hoogte volgt hij hier dezelfde weg als Heidegger, gaat het erom terug te keren naar het ‘leven in waarheid’, en die authentieke levenshouding te herwinnen die voor Havel verbonden was met de kern van zijn activiteiten als leider van Charta 77.

Opstanding
De oproep tot een ‘leven in waarheid’ betekende voor Havel een oproep aan de burgers van Tsjecho-Slowakije om de eigen verantwoordelijkheid te hervinden. Zodra dat eenmaal was gelukt, stond ook de weg open naar een politiek waarin de morele dimensie van de maatschappij tot haar recht zou komen. Havel heeft zich bij deze gedachte mede laten inspireren door het werk van Levinas, dat hij in de periode van 1979 tot 1983, toen hij gevangen zat, bestudeerde. Voor Levinas gaat het niet zozeer om het blootleggen van de structuren van het authentieke bestaan dat achter de onpersoonlijke wereld van de alledaagse realiteit schuilgaat – waar het Heidegger om te doen was geweest – maar om de manier waarop ieder individu voor zich en ten overstaan van zijn medemens invulling aan dat authentieke bestaan weet te geven. Die specifieke uitdrukking van het bestaan is voor Levinas een moment van ‘opstanding’, en die betekenis had voor Havel het verzet tegen het communisme.
Deze wat steriele en morele visie op het leven als dissident had voor Havel alles te maken met de wijze waarop het communisme in Tsjecho-Slowakije had huisgehouden. Aan de Praagse Lente, de kortstondige periode in het midden van de jaren zestig die had geleid tot een ‘socialisme met een menselijk gezicht’, was op 21 augustus 1968 een einde gemaakt. Tanks uit de communistische buurlanden rukten die nacht op naar Praag en militairen die even daarvoor nog ‘kameraden’ hadden geheten, overrompelden het land. Vanuit Moskou ingevlogen Russische soldaten begrepen niets van de woede van de Tsjechen en Slowaken; ze waren tenslotte gekomen om ‘hun broedervolk te bevrijden’. Met degenen die het communisme hadden willen liberaliseren, werd hardhandig afgerekend. Alexander Dubek, de leider van de Praagse Lente, werd monddood gemaakt, en andere tegenstanders van het communistische regime, zoals de schrijver Milan Kundera, kregen de mogelijkheid oost voor west te verruilen.
De gevolgen waren desastreus, zoals Havel tien jaar na die gebeurtenissen beschreef: ‘Uitgeput door haar recente opleving en teleurgesteld door het resultaat ervan, verviel Tsjecho-Slowakije al spoedig in een diepe lethargie; oog in oog met de terugkeer van het totalitaire systeem legden de meesten zich erbij neer dat er geen mogelijkheid meer bestond om invloed uit te oefenen op de algemene gang van zaken en hield men op zich daarvoor te interesseren. Men trok zich terug in zijn eigen wereldje.’ Een hele generatie van critici van het communisme werd volgens Havel uitgerangeerd, en nadien konden de ‘hardliners’ uit de communistische partij ongestoord hun gang gaan. ‘Ik leefde in een land dat door de allerconservatiefste communistische regering van Europa werd geregeerd’, merkte Havel in 1990 in zijn toespraak tot het Amerikaanse congres op.
Als Havel over een ethische dimensie à la Levinas spreekt, dan staat dat voor hem in verband met de onmogelijkheid vanuit de Tsjecho-Slowaakse situatie van de jaren zeventig, een alternatief voor het communisme te lanceren dat directe politieke implicaties had. Zoiets kon alleen via zorgvuldig uitgedachte omwegen. Iedere beweging die zichzelf tot een politieke beweging zou uitroepen, zou het monopolie van de communistische partij ondermijnen, en meteen de kop worden ingedrukt. Charta had om die reden vooral betekenis als een ‘anti-politieke’ beweging. Havel en de zijnen zochten het antwoord op de politisering van het dagelijkse leven onder het communisme in een poging de politiek te ‘depolitiseren’. Zij stonden dan ook geen politiek, maar een moreel alternatief voor het communisme voor. In Havels visie was het niet de bedoeling een collectief te stichten dat het morele verzet moest leiden en organiseren. In plaats daarvan moest het morele verzet in ieder individu afzonderlijk opborrelen, en zo, in tweede instantie, tot een collectieve ‘existentiële revolutie’ leiden.
De dissidenten, zij die de morele kennis in pacht hadden, waren een soort fakkeldragers die – om het beeld van Plato te gebruiken – het als hun plicht beschouwden om naar de grot terug te keren om het daar achtergebleven ‘volk’ te vertellen dat het was ingesukkeld en moreel zo gedegradeerd, dat het de hoogste tijd werd het woord van een groepje filosofen te volgen. Aan deze opvatting kleeft iets elitairs. Maar dat was hooguit de theorie. In de praktijk had Charta weinig elitairs. Zou het communisme in Tsjecho-Slowakije tot na 11 september 2001 hebben stand gehouden, dan was Charta door de communisten ongetwijfeld als een ‘terroristische cel’ bestempeld. Volgens Charta’s eigen verklaring uit 1977 was ze ‘geen organisatie,’ maar ‘een losse, informele en open associatie’. Lidmaatschap was niet mogelijk, want ze had ‘geen regels, geen permanent bestuur’. Door de communisten werd ze echter bestreden alsof ze een groep terroristen was, omdat haar doelstellingen wel degelijk politieke gevolgen hadden die tegen de communistische doctrine indruisten. Charta streed voor respect voor burger- en mensenrechten, en aangezien die in Tsjecho-slowakije ver te zoeken waren, duurde het niet lang voordat diezelfde burger- en mensenrechten opnieuw werden geschonden. In oktober 1979 werden Havel en een aantal andere leiders van Charta na een proces vol Kafkaëske taferelen tot gevangenisstraffen van twee tot vijf jaar veroordeeld.

De bolle spiegel
De prijs die Havel moest betalen voor zijn ‘leven in waarheid’ was hoog. Zijn gevangenistijd was een regelrechte hel en zijn vrijlating in 1983 een politieke beslissing. Hij was er zo slecht aan toe, dat zijn dood nabij was. Maar omdat hij inmiddels in het Westen hét handelsmerk van het morele verzet was geworden, vreesde men dat zijn dood te veel tumult zou veroorzaken. Van de gevangenis ging Havel regelrecht naar de afdeling intensive care van het ziekenhuis, waar hij herstelde. Zijn Dopisy Olze, de brieven die hij vanuit de gevangenis aan zijn eerste vrouw Olga schreef, vonden in dezelfde tijd ondergronds hun weg naar het Westen. Ze zijn voer voor melancholici, maar tegelijk ook een steun voor eenieder die onder vervolging gebukt gaat. Salman Rushie droeg de Brieven aan Olga dagelijks bij zich nadat de Fatwa tegen hem was uitgesproken.
De altijd sluimerende dreiging weer te worden opgepakt en de pesterijen van de geheime dienst – van permanente achtervolging tot huiszoekingen en van afgetapte telefoongesprekken tot het doodschieten van zijn hond – stopten Havel niet. De grootste macht van de machteloze was, zo luidde zijn eigen doctrine, dat de machthebbers geen macht hadden over het morele verweer van het individu. Havel radicaliseerde zijn filosofie. Wat hij eerst had gedaan binnen de context van de communistische wereld – de grens vervagen tussen hen die het systeem openlijk steunden en hen die het lijdzaam ondergingen – breidde hij nu uit naar de wereld aan de andere kant van het IJzeren Gordijn. ‘Ik geloof dat men,’ schrijft Havel in 1984 in Politiek en Geweten, ‘voor wat de verhouding van West-Europa tot het totalitaire systeem betreft, geen grotere vergissing kan begaan dan degene die men nu werkelijk lijkt te begaan: dit systeem niet begrijpen als dat wat het uiteindelijk is: een bolle spiegel van de hele moderne beschaving en een harde – misschien wel laatste oproep – tot een algemene herziening van haar zelfbeeld.’
Had Havel eerst de sluis tussen de onderdrukkers en onderdrukten opengezet, nu opende hij die tussen oost en west. De problemen die in Oost-Europa speelden – onveilige kerncentrales, milieuverontreiniging en vooral de ontindividualisering – waren slechts een uitvergroting van de problemen in het Westen. Een bom op de Sovjet-Unie gooien zou volgens Havel slechts betekenen dat het Westen zijn eigen rimpels zou dichtsmeren. ‘Wat een reusachtige Goelag Archipel zou er in het Westen gebouwd moeten worden in naam van (…) de democratie (…) voor al diegenen die zouden weigeren aan een dergelijke actie deel te nemen.’ Niet alleen in oost, maar ook in west sluimerde anno 1984 de Orwelliaanse nachtmerrie.
Het is niet zo moeilijk om met degelijke argumenten op Havels één-dimensionale visie van de moderne wereld te schieten en die als een kaartenhuis te laten instorten. Maar de misser die dan wordt begaan, is de veronachtzaming van de tijdgeest. Wie de klok terugdraait naar de jaren tachtig, kan begrijpen waarom Havel met deze visie de harten van de leden van de westerse vredes- en de milieubewegingen veroverde, en van al degenen die demonstreerden tegen de plaatsing van kruisraketten in Europa. Twee jaar voor Tsjernobyl, en aan de vooravond van de langzame instorting van het Sovjet-rijk – al zou die nog vijf jaar op zich laten wachten – begon Havel aan wat zijn slotoffensief zou worden tegen wat Reagan in die jaren ‘The Empire of Evil’ noemde.

Burcht

‘Havel na hrad’ – ‘Havel naar de burcht’ luidde het beroemde spandoekopschrift dat in november 1989, ten tijde van de ‘fluwelen revolutie’ in de straten van Praag omhoog werd gehesen. De keizer van het Heilige Roomse Rijk Karel IV, een paar generaties Habsburgers, de eerste Tsjecho-Slowaakse president Masaryk, Hitler, Stalin, Breznjev, Gorbatsjov en alle Tsjecho-Slowaakse communistische leiders hadden hun weg op al dan niet slinkse wijze naar de Praagse burcht, ’s lands residentie, weten te vinden. En nu dan, naar voren geschoven door zijn eigen landgenoten, zou de kleine, kettingrokende toneelschrijver en filosoferende ex-gevangene Václav Havel daar zitting nemen. ‘Toen voor het eerst het idee werd geopperd dat ik me kandidaat zou moeten stellen voor de functie van president’, herinnert Havel zich in zijn toespraak in 1990 tot het Amerikaanse congres, ‘beschouwde ik dat slechts als een absurde grap: ik, die mijn hele leven in conflict ben geweest met machthebbers, die er nooit ook maar een ogenblik aan had gedacht enige politieke functie te bekleden, die me altijd had laten voorstaan op mijn absolute onafhankelijkheid en die niets ophad met al wat te gewichtig, te pompeus, te officieel is, juist ik zou plotseling ambtsdrager moeten worden, en dan nog de hoogste ook!’
Maar het gebeurde en wel op 29 december 1989. Nelson Mandela, The Rolling Stones, Frank Zappa, Philip Roth, Harold Pinter en Lou Reed waren Havels gasten van het eerste uur. Meteen al, tijdens de nieuwjaarstoespraak van 1990, rekende hij af met de leugenachtigheid: ‘Beste medeburgers, veertig jaar lang heeft u op deze dag (…) steeds hetzelfde gehoord: hoe ons land bloeit, hoeveel miljoen ton staal we meer hebben geproduceerd, hoe gelukkig wij allemaal zijn, hoezeer wij in onze regering geloven en wat een mooie vooruitzichten we hebben. Ik veronderstel dat u mij niet tot dit ambt hebt benoemd opdat ook ik u voorlieg. Ons land bloeit niet. (…) Maar dat is nog niet de hoofdzaak. Het ergste is dat we moreel zijn gedegradeerd, (…) omdat we eraan gewend zijn geraakt om iets heel anders te zeggen dan we denken. We hebben geleerd om in niets te geloven, geen rekening met elkaar te houden, ons alleen om onszelf te bekommeren.’
In woorden met de leugenachtigheid afrekenen, zou echter makkelijker blijken dan het ideaal van een ‘leven in waarheid’ in politieke daadkracht omzetten. Geen van de dissidenten, ook Havel niet, was erop voorbereid de macht over te nemen. De ‘fluwelen revolutie’ was geen ‘existentiële revolutie’ en het uitvloeisel ervan eerder een improvisatie op het hoogste politieke niveau. Burger Forum, het politieke antwoord van Charta, voldeed weliswaar in veel opzichten aan Havels idee van een niet-politieke politiek, maar leed al snel schipbreuk omdat het een te idealistische koers voer. Terwijl het aanzien van Havel in het Westen jaar na jaar steeg, groeide gedurende de jaren negentig in eigen land de kritiek.
Geheel zonder grond is die niet. De uiterste consequentie van Havels filosofie was niet altijd de meest gunstige. Zijn gedachte dat iedere burger zowel drager als slachtoffer van het totalitaire systeem was, mondde uit in Havels verzet tegen de politiek van ‘lustratie’ of reiniging, die tot doel had de maatschappelijke instituties van de communistische machthebbers te zuiveren. En zijn meest centrale gedachte, dat de morele wederopbouw van de maatschappij zou beginnen bij het besef van individuele verantwoordelijkheid, veronachtzaamde het belang van gezonde instituties voor de haalbaarheid daarvan.
Het zou echter te ver voeren Havel en zijn morele politiek voor de huidige problemen in zijn land verantwoordelijk te houden. Zeker is wel dat de dissidenten na de val van het communisme vanwege een gebrekkig besef van de noodzaak van structurele hervormingen, te weinig hebben ondernomen om de terugkeer van de oude patronen van bureaucratische corruptie en burgerlijke lethargie te voorkomen. Die toestand is de huidige tussenstand van zaken in Tsjechië. Bij de verkiezingen van juni 2002 was de opkomst lager dan ooit. Met de herintrede van het hiaat tussen politieke retoriek en daadkracht, is het vertrouwen in de politiek naar communistische proporties gedaald. Als een eenzame koning die zijn functie ontleent aan zijn lange staat van dienst, telt momenteel een politiek impotent geworden Havel zijn laatste dagen in de Praagse burcht.
Illustratief voor deze situatie is de afscheidsrede die hij afgelopen september al aan de Universiteit van New York hield. ‘Ik leek op een sprookjesheld, een jongen die, in de naam van het goede, met zijn hoofd tegen de muur van een door slechte koningen bewoonde burcht sloeg, totdat de muur omviel en hijzelf koning werd. (…) Omdat ik werkelijk vanuit het duister een sprookjeswereld in werd geslingerd, en toen, in de jaren die volgden, naar de aarde moest terugkeren, realiseerde ik me des te beter dat sprookjes voor het grootste deel een projectie van menselijke archetypen behelzen en dat de wereld in geen enkel opzicht op een sprookje lijkt. En dus – zonder ooit te hebben gepoogd een sprookjeskoning te worden, en ondanks dat ik mezelf in praktisch opzicht in die positie gedwongen zag, zij het door het lot van de geschiedenis – werd me geen diplomatieke onschendbaarheid verleend na de harde val vanuit de fantastische wereld van de revolutionaire opwinding in de alledaagse wereld van de bureaucratische routine.’
Aristoteles meende dat de tragedie, de dramatische verbeelding van het menselijke lijden, voor de toeschouwer werkt als een medicijn voor zijn eigen lijden, dat hij erin zou herkennen. ‘Catharsis’ noemde hij dat. Het laatste bedrijf van de politieke tragedie die Havel heet, zal waarschijnlijk niet zonder ironie zijn. De onttroning van hun nationale held zal voor de Tsjechen – en ook voor de Slowaken – in laatste instantie misschien nog als catharsis werken voor hun lijden ten tijde van het communisme.

Havel en Tsjechië
1936 Havel wordt geboren in Praag
1963 Het tuinfeest, een toneelstuk van Havel, wordt gespeeld
1968 Eind van de Praagse Lente, acht maanden socialisme met een menselijk gezicht
1977 Charta 77 wordt opgericht
1979-83 Havel leest Levinas in de gevangenis
1989 Fluwelen revolutie
1989 Havel gekozen tot president van Tsjecho-Slowakije
1993 Havel gekozen tot eerste president van Tsjechië
2003 Havel treedt af als president