Home Kunst als laboratorium voor de politiek

Kunst als laboratorium voor de politiek

Ze zijn geëngageerd, maar nooit drammerig. Er tekent zich een nieuwe generatie kunstenaars af, die geen sociaal-realistische kunst of pamfletten maakt, maar wel op zoek gaat naar alternatieven voor de bestaande politiek.

Door Patrick van IJzendoorn op 22 mei 2005

Ze zijn geëngageerd, maar nooit drammerig. Er tekent zich een nieuwe generatie kunstenaars af, die geen sociaal-realistische kunst of pamfletten maakt, maar wel op zoek gaat naar alternatieven voor de bestaande politiek.

05-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In een gesprek met Bruno Latour kwam Peter Sloterdijk met het volgende idee: de Duitse filosoof stelde voor dat de Amerikaanse luchtmacht een opblaasbaar parlement aan haar uitrusting zou toevoegen dat achter het front zou kunnen worden gedropt, vlak nadat de bevrijdende troepen van het Goede de krachten van het Kwaad verslagen hadden. Na de landing ontvouwt dit parlement zich en blaast het zichzelf op, net als je reddingsvest doet wanneer je in het water valt.

Het is geen wonder dat Bruno Latour aan dit gesprek refereert in een artikel over de mede door hem samengestelde tentoonstelling ‘Making Things Public, Atmospheres of Democracy’, te zien in het Zentrum für Kunst und Medientechnologie van het Duitse Karlsruhe. Het beeld dat Sloterdijk gebruikt zou zo uitgevoerd en vertoond kunnen worden op deze expositie die nog het best valt te omschrijven als een laboratorium voor de politiek. Dat kunstenaars de politiek hebben herontdekt, blijkt ook uit de tentoonstelling ‘Populism 2005’ die te zien is in vier Europese steden, waaronder Amsterdam. Zelfs binnen de brit art is iets als politieke interesse waarneembaar, getuige de prijs die Jeremy Deller – wiens werk ook te zien is in ‘Populism 2005’ – kreeg voor zijn sociaal-politiek getinte videokunstwerken. De laatste stroming in de kunst heeft niets te maken met klassieke politieke kunst of propaganda; ze is niet pamflettistisch, en al helemaal niet drammerig, maar eerder speels en inventief. Deze kunst maakt de kunstenaar niet in zijn atelier; zijn werkplek is de hele wereld, met name de plekken waar de tijdgeest tijdelijk zijn intrek heeft genomen.

Dingpolitiek
In de catalogus van ‘Making Things Public, Atmospheres of Democracy’ pleit Bruno Latour voor een andere, frisse politiek: een ‘Dingpolitiek’. Van oudsher representeert de wetenschap de objecten en de politiek de mensen; in de politiek kan dat ontaarden in de illusie dat een volk volledig kan worden gerepresenteerd door een leider, een uitgangspunt waarvan het fascisme de meest radicale en nefaste uitwas toont. De twee gescheiden werelden van wetenschap en kunst moeten volgens de Franse socioloog samenkomen. Het bijeenkomen gebeurt niet langer in het parlement, maar op locatie, afhankelijk van de zaak, het ‘ding’. Bij elke zaak is een nieuw publiek betrokken, afkomstig van verschillende maatschappelijke terreinen, en met een eigen ‘taal’. ‘Wetenschappelijke laboratoria, technische instituten, marktpleinen, kerken en tempels, zakelijke kantoren en internet zijn slechts enkele van de fora en agora’s waar we spreken, stemmen, beslissen, over ons laten beslissen, bewijzen en overtuigd worden. Elk heeft zijn eigen opbouw, communicatietechnologie, complexe reeks procedures, zijn eigen definities van vrijheid en overheersing, zijn eigen manieren om de betrokkenen – en nog belangrijker: hen die niet betrokken zijn – te verzamelen, een eigen wijze om het onderwerp naar voren te brengen en een gepaste manier om overeenstemming te bereiken.’

Het is aan de kunstenaar om deze zaken, deze kongsi’s, deze tijdelijke parlementen, ofwel Het Ding zicht- en voelbaar te maken. Dit gebeurt bij de tentoonstelling in Karlsruhe, waar ruimtes titels dragen als ‘No Politics Please’, ‘The Market Place is a Parliament too’ en ‘The Politics of Nature’. De Dingpolitiek kan plaatsvinden rond een eik die tot woede van velen moet plaatsmaken voor een autoweg, rond een congres over genetische gemanipuleerde maïsvelden, kortom, overal waar micropolitiek wordt bedreven.

Vleermuizen
Een kunstenaar die ook wel raad weet met dit thema is de 38-jarige Brit Jeremy Deller, die eind vorig jaar de voornaamste kunstprijs in Groot-Brittannië, de Turner Prize, won met zijn folk art. Hij droeg de prijs op aan ‘iedereen die fietst in Londen, iedereen die wilde dieren beschermt, vooral vleermuizen, aan de Quakers en aan de mensen met wie hij samengewerkt heeft’.

Zijn gebrek aan artistiek-ambachtelijk talent – hij kan net de muren van zijn woning verven – maakt hij goed door een idealistisch streven om mensen bijeen te brengen die elkaar anders nooit zouden treffen. Twee werken van Deller die indruk maakten op de Turner-jury waren ‘Acid Brass’, waarin een traditionele brass band acid house-klassiekers speelt, en ‘The History of the World 1997-2004’, een schoolbord vol termen (‘superclubs’, ‘summers of love’, ‘melancholy’, ‘acid house’ etc.) en verbindingslijntjes, gelijk de schetsen die de heren Blair, Gates en Bono maakten tijdens hun topontmoeting in Davos over het klimaat op aarde. Waar Andy Warhol, de vader van de populaire kunst (pop art)dingen – waaronder mensen, maar ook soepblikken – erg aardig vond, daar zegt Deller van de dingen te houden, de dingen in de latouriaanse zin van het woord.

Dellers meest interessante werk in dit verband is ‘The Battle of Orgreave’, waarin hij oud-mijnwerkers en oud-politiemannen de gewelddadigheden van de staking uit 1984 laat overdoen, om ze te verbroederen. Een commentaarstem corrigeert de fouten in de toenmalige mediaverslaggeving. Voordat hij begon aan ‘The Battle of Orgreave’ – dat in november in het Stedelijk Museum te zien was – ging Deller op bezoek in het gelijknamige dorpje om na te gaan of de mensen aldaar moeite hadden met dit project. ‘Ik had het nooit gemaakt als mensen hadden gezegd dat het een onnodig en smakeloos project was’, zei Deller. Dit is een opvallende, maar typerende geste. Sterker, dit is het nieuwe humanisme in de kunst, zoals de Britse kunstcritica Natasha Walker het noemt. Dat wil mensen niet schokken, zoals sensatie-kunstenaars uit de jaren negentig –doorgezaagde haaien en copulerende barbiepoppen zijn uit – maar wortelen in de beleveniswereld van de toeschouwers die in toenemende mate deelnemen aan het kunstwerk.

‘The Logical Solution’
De droom van collectieve participatie en het vormen van een nieuwe saamhorigheid is eveneens zichtbaar op ‘Populism 2005’. Een terugkerend thema hier is de absurditeit van de al dan niet politieke werkelijkheid, die wordt blootgelegd door haar een zetje te geven, haar te overdrijven, haar ‘echter dan echt’ te doen zijn. In ‘Danes for Bush’ speelt Jakob S. Boeskov de leider van een fictieve, conservatieve non-gouvermentele organisatie. Samen met een journalist bezoekt hij onder meer de Republikeinse conventie waar ze vredesdemonstranten meegeven dat ze een baan moeten zoeken (net zoals Bush deed bij filmmaker Michael Moore) en in Texas reikt hij de Freedom Fighter Award uit aan een rechter die, tot tevredenheid van de democratische meerderheid, een zwakzinnige crimineel had laten vergassen. In een eerder project bezocht deze ‘Günther Grass van de kunst’, onder het nazistische motto ‘The Logical Solution’, een wapenbeurs in China om de ID Sniper aan de man te brengen, een wapen waarmee een microchip in het lichaam van een verdacht persoon kan worden geschoten, zodat hij via een satelliet in de gaten kan worden gehouden. Boeskov kreeg van verschillende autoriteiten enthousiaste reacties op zijn wapen.

Meer dan aan de dadaïstische antikunstenaars, de futuristen en Andy Warhol blijkt de jongste lichting kunstenaars schatplichtig te zijn aan Bush, wiens ongewilde verdienste het is het engagement in de kunst te hebben teruggebracht. Zijn geest leeft eveneens bij de Servische deelneemster Milicia Tomic. Zij was afgereisd naar de staat van Bush, Willie Nelson en J.R. Ewing, om vooraanstaande burgers van San Antonio in een zelfgekozen omgeving – op een groene sofa, bij een haardvuur of voor een abstract schilderij – passages uit Het kapitaal van Karl Marx te laten voorlezen. ‘Reading Capital’, heet het project. Deller heeft het populistische epicentrum eveneens vereerd met een artistieke bedevaart. ‘Memory Bucket’ is een videoverslag van een bezoek aan Crawford, het stadje waar George W. Bush vandaan komt. De korte, amusante geschiedenis van Texas belicht de ‘crowd teaser’ middels gesprekken met pacifistische Quakers, overlevenden van het Waco-drama en de eigenaresse van de cafetaria waar de Amerikaanse president zijn hambugers met uienringen eet. Deller bedrijft geen propagandakunst, maar het Jeroen Bosch-achtige slotbeeld zegt genoeg: een vlucht vleermuizen bij zonsondergang, de voorbode van een inktzwarte nacht.