Home Kunnen we klimaatwetenschappers nog vertrouwen?

Kunnen we klimaatwetenschappers nog vertrouwen?

Door Anne Havik op 22 juni 2010

Cover van 06-2010
06-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Maarten Hajer, hoogleraar bestuur & beleid aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving:

‘Waarom niet? Het is curieus dat het vertrouwen verdwenen is. Top-klimaatwetenschappers zijn sinds begin jaren negentig van mening dat er voldoende kennis is. Dat is sindsdien door het IPCC [Intergovernmental Panel on Climate Change] steeds meer gedetailleerd weergegeven. De modellen waarmee we klimaatveranderingen analyseren, zijn heel betrouwbaar. Binnen de klimaatwetenschap bestaat er helemaal geen discussie over het broeikaseffect van de uitstoot van CO2 of over het feit dat het de facto warmer wordt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Het onbetrouwbare imago dat klimaatwetenschappers nu hebben komt vooral door de paradox van onzekerheid: hoe beter wetenschappers een zaak onderzoeken, hoe meer ze zich realiseren dat ze veel ook niet weten. Socrates zei al: “Wijs is hij die weet dat hij niets weet.” Er zijn altijd de bekende gaps in knowledge. De politiek focust zich op die gaps, en wil sluitende bewijzen voor uitspraken die wetenschappers doen. Maar voor sommige dingen is dat sluitende bewijs er niet. We hebben maar één aarde, we kunnen niet een paar aardes inzetten bij tests. Klimaatwetenschappers schatten de situatie op een bepaalde manier in, en adviseren nu om uit voorzorg te investeren in de reductie van broeikasgasemissies. Het is aan de politiek om daar vervolgens iets mee te doen.

Eigenlijk moet je de zaak ook breder trekken. Onze samenleving is fundamenteel niet duurzaam. Wie de morele verplichting voelt om toekomstige generaties net zoveel (of meer) perspectieven te geven op een goed leven zal moeten helpen bij de ontkoppeling van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en economische groei. Uiteraard is het in sommige gevallen moeilijk om te bepalen wat nou beter is voor het milieu. Rijden in een oude auto die veel CO2 uitstoot, of een milieusparende auto kopen waarbij tijdens de productie veel CO2 uitgestoten werd, bijvoorbeeld. Gloeilampen hebben hun langste tijd gehad, maar de veel zuiniger led-lampen worden vervolgens massaal ingezet om gebouwen te verlichten. Dat schiet ook niet op.

Maar aan de andere kant zijn er tal van banale voorbeelden te geven waarbij het zeer eenvoudig is om duurzaamheid hard te maken. Een beetje kantoorgebouw heeft de trap gedegradeerd tot nooduitgang; zet die weer centraal in plaats van de lift. Investeer in de ontwikkeling van zonne- of windenergie; dat zijn onuitputtelijke bronnen. En kom mensen tegemoet. Uit onderzoek blijkt dat mensen bereid zijn om acht kilometer naar hun werk te fietsen; investeer dan als stad in paradijselijk verkeer voor fietsers. Dat kost geld, ja. Maar het is een noodzaak. Uiteindelijk moeten we het van die dingen hebben.’