Home Jostein Gaarder over leven in het hier en nu

Jostein Gaarder over leven in het hier en nu

Door Eva-Anne le Coultre op 06 maart 2013

10-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

De Noorse denker en schrijver Jostein Gaarder komt uit een eenheidscultuur. Nadat generaties in zijn land werden grootgebracht met de Noorse mythen, krijgen de kinderen op school nu alleen maar Noorse literatuur. Benauwend én fascinerend, vindt Gaarder: ‘Van jongs af aan was ik deelgenoot van een mysterie, een groter geheel.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Het is heel raar dat ik de schrijver ben van dit boek. Mijn andere boeken zijn optimistisch en gaan over aardige meisjes en jongens, terwijl de hoofdpersoon van dit boek een monster is,  hij is arrogant, gemeen en manipulerend.’  Aan het woord is de Noor Jostein Gaarder, tien jaar na het schrijven van zijn bestseller De wereld van Sofie, die hem in één klap wereldberoemd maakte. Hij is een weekend in Amsterdam voor de promotie van zijn nieuwste boek De dochter van de circusdirecteur. Het is zaterdagmorgen, half tien. We lopen de bibliotheek binnen van het Ambassadehotel. Gaarder is nog maar net wakker, maar praat toch aan één stuk door, nauwelijks luisterend naar de vragen. Aan publiciteit is hij inmiddels wel gewend, zegt hij. Dit weekend valt het nog wel mee, nog een paar interviews en signeren in de Beurs van Berlage, waar een schrijversweekend is georganiseerd.

‘Mijn nieuwste boek gaat juist over dit hele circus rond het schrijven. Iedereen wil tegenwoordig schrijver worden, maar de meeste mensen hebben niets om over te schrijven.

De hoofdpersoon in het boek, Petter, maakt daar handig gebruik van. Hij zit vol ideeën voor verhalen, maar heeft geen enkele interesse in roem, dus verkoopt hij ze stiekem aan al die schrijvers zonder ideeën.’
Volgens de achterflap is het boek ‘het verhaal over de sleutel van urbane eer en een postmoderne identiteit’. Dat vraagt om uitleg. Gaarder duikt ervoor in het verleden, in de tijd vóór het postmoderne: de jaren vijftig: ‘Ik was kind in de jaren vijftig. Ik groeide op in Oslo, een stad ongeveer even groot als Amsterdam. Dat was de moderne samenleving op en top: de  wasmachine deed zijn intrede, de vrouwen hadden krulspelden in hun haar en zaten thuis met de kinderen.’ In deze tijd was er nog een duidelijke eenheidscultuur. Gaarder laat in zijn boek  Petter de sfeer schetsen: ‘Elke zaterdag luisterde ik naar het Kinderuurtje op de radio en ik was niet de enige. Alle kinderen in Noorwegen luisterden naar het Kinderuurtje. Als het tijd was voor het Kinderuurtje kregen we een reep melkchocolade van 50 øre en een flesje Solo-frisdrank (..).Tijdens het schoolontbijt nam ik af en toe een steekproef om erachter te komen wat andere kinderen kregen tijdens het Kinderuurtje. Het bleek dat iedereen hetzelfde kreeg als ik. Ik vond het griezelig te merken dat er kennelijk een soort onzichtbare oudersamenzwering bestond. Dat was nog voordat ik besefte hoe diep de wortels van een eenheidscultuur in werkelijkheid reiken. Alle Noren van mijn leeftijd hebben dezelfde culturele achtergrond. We waren net een grote familie.’

Gaarder: ‘Maar vanaf de jaren tachtig veranderde dit radicaal: de massamedia kwamen op, mensen verplaatsen zich razendsnel over de wereld. Dat is de postmoderne samenleving, waarin mensen iedere dag een overschot aan informatie ontvangen, maar ondertussen hun buren niet meer kennen. De gevolgen daarvan merk je als je aan kinderen vraagt wat ze later willen worden. Vroeger antwoordden ze: ‘dokter of politieman’. Tegenwoordig wil iedereen beroemd worden, wat ik in het boek omschrijf als urbane eer. En als je vraagt: ‘waarmee dan?’, dan hebben ze geen idee! Het maakt ze niet uit waarmee, desnoods door op de televisie te komen met Big Brother. De reden waarom ze beroemd willen worden is omdat mensen elkaar tegenwoordig zo slecht kennen, terwijl mensen toch de behoefte hebben gekend te worden. Voor kinderen geldt dat zeker. Zelfs hun ouders kennen hen niet goed meer, nu familiebanden veel minder belangrijk zijn dan vroeger en de helft van de Noorse kinderen opgroeit in een éénoudergezin. Bovendien weten veel mensen niet meer wat hun eigen identiteit is, juist doordat een gezamenlijke ervaring daarbij onontbeerlijk is. Daarom ook dat kinderen niet meer weten wàt ze willen worden.’

Verhalen
Voor de moderne samenleving en ver voor de postmoderne samenleving, was de gezamenlijke ervaring in Noorwegen vervat in de traditie van het verhalen vertellen. De gemeenschappen waren klein en de vele Noorse mythen werden mondeling overgebracht. De cultuur was totaal op zichzelf gericht. In het Noorse schoolsysteem kan je dat nu nog steeds terugvinden: er wordt alleen Noorse en geen buitenlandse literatuur behandeld. Met het opschrijven van de verhalen, zoals de gebroeders Grimm in Europa deden, werd de orale traditie vervangen door een tekstcultuur.

Gaarder kijkt om zich heen en wijst naar de boeken aan de muur. Het is een verzameling van de boeken van alle schrijvers die hier ooit gelogeerd hebben. ‘Als ik je in deze kamer opsloot en je mocht er pas weer uit als je al deze boeken had gelezen, zou dat dan niet vreselijk zijn? Je komt niet toe aan het lezen van wat er allemaal is, er is een enorm informatiebombardement: we produceren meer cultuur dan we kunnen verwerken.’ Dàt is precies het geval in een postmoderne samenleving. Gaarder bekent: ‘Ik ben zelf ook schuldig aan die overproductie. Wat dat betreft lijk ik wel wat op de hoofdpersoon, Petter. Ik loop net als hij de hele tijd met een hoofd vol ideeën voor verhalen rond.’  Het grote verschil is dat Petter geen boeken schrijft, hij vindt dat allemaal ijdelheid. Beroemd worden – niet alleen het grote streven van Noorse kinderen, maar ook van de schrijvers aan wie Petter zijn ideeën verkoopt – is voor hem niet interessant. In het boek vraagt Petter aan een schrijver of hij niet bang is om na zijn dood te worden ontmaskerd. De schrijver schudt daarop met het hoofd, en zegt: ‘Dan ben ik toch al foetsie weg.’ Gaarder: ‘Het is schaamteloos, maar ook wel treffend gezegd. Een typisch kenmerk van de postmoderne civilisatie is een bijna volkomen ontbreken van respect voor de postume eer. Het gaat alleen om de urbane eer: het hier en nu. Het leven is een pretpark en men denkt niet verder vooruit dan tot sluitingstijd.’

Maar Petters desinteresse in roem maakt van hem  geen ‘beter’ mens dan de schrijvers. Gaarder: ‘Hij leeft in zijn fantasie en kan alleen contact maken met de buitenwereld door deze te manipuleren. Dat maakt hem tot een monster, als een op hol geslagen machine komt het ene idee na het andere op, maar de rem ontbreekt. Hij kan geen gewone relaties met mensen aangaan, wat hem heel eenzaam maakt.’

Ankerpunt
Voor Gaarder is dat heel anders: hij voelt zich juist wel verbonden met de wereld: ‘Mijn inspiratie komt voort uit een ervaring die ik heb sinds ik tien jaar oud ben: ik voel me deel van een wonderlijk mysterie. Dat wekt vragen op: Waar komt dit universum vandaan? Waarom is het leven maar zo kort? Dat soort vragen maakten me geïnteresseerd in de filosofie en zetten me aan tot het schrijven. Ik wil mijn ervaringen delen.’

Neemt niet weg dat Gaarder zelf een beroemde schrijver is. Tijdens zijn studie wist hij al dat hij schrijver wilde worden, maar eerst ging hij lesgeven in de filosofie. Na dat een aantal jaren te hebben gedaan, besloot Gaarder een toegankelijk lesboek te gaan schrijven. Dat werd De wereld van Sofie, een roman over een veertienjarig meisje dat filosofielessen krijgt van een mysterieuze leraar.

Gaarder: ‘Ik zei tegen mijn vrouw: Ik moet dit boek schrijven, maar we gaan er geen geld mee verdienen. Ze antwoordde: Schrijf het dan maar snel. De uitgever aarzelde eerst, hij vond het veel te dik. Toen het toch uitgegeven werd, heb ik hem een kaartje gestuurd om hem te bedanken dat hij zo’n weinig commercieel boek wilde uitgeven. Vervolgens werd De wereld van Sofie het grootste commerciële succes ooit uit Noorwegen, het werd in 44 talen vertaald en in 1995 was het zelfs het best verkochte literaire boek van de wereld!  Ik verdiende belachelijk veel geld en was totaal verbijsterd. Later heb ik verklaringen geprobeerd te bedenken voor het succes. Het boek kwam uit in 1991, twee jaar na de val van de muur. De communistische ideologie stortte in elkaar en de kerk bood ook geen houvast meer, in een razendsnel tempo had de secularisatie zich voltrokken. Behalve als verklaring voor de opkomst van de New Age beweging, is dit ook waardoor mensen meer geïnteresseerd raakten in de echte filosofie. Mensen hebben in deze tijd van culturele overdaad ankerpunten nodig, een gemeenschappelijke basis. De geschiedenis van de filosofie is zo’n ankerpunt: het is onze gezamenlijke geschiedenis, de basis van onze cultuur.

Het boek was een  commercieel succes, juist omdat veel volwassenen het jeugdboek kochten. Toch  was er ook veel kritiek. Zo is de hoofdpersoon Sofie een ongeloofwaardig personage, die de hele tijd de perfecte leerling uithangt en voortdurend ‘ik begrijp het, ga door’ zegt.  Het boek is erg optimistisch en heeft weinig oog voor de moeilijke en minder fraaie kanten van de filosofie.
‘Sofie is inderdaad een flat character.  Maar dat komt omdat voor mij het didactische doel voorop stond, de personages zijn daar ondergeschikt aan. Het gaat over een vader die een boek over de filosofie voor zijn dochter schrijft, daarom zal je er bijvoorbeeld geen  Marquis de Sade in vinden, dat is niet wat een vader aan zijn dochter vertelt.’

Kijkt u ondanks de kritiek met voldoening terug naar de periode waarin u het boek schreef?
‘Ik vind het nog steeds een belangrijk boek, maar het behoort tot mijn verleden. Eerlijk gezegd kan ik na tien jaar de woorden ‘verwondering’, ‘vragen stellen’ en ‘filosofie’, niet meer horen Het doel van het boek was om te laten zien dat we culturele wortels hebben, maar ik raak er meer en meer bewust van dat we ook natuurlijke wortels hebben. Het motto van de Wereld van Sofie is van Goethe:  Wer nicht von dreitausend Jahren sich weiss Rechenschaft zu geben, bleib im Dunkeln unerfahren, mag von Tag zu Tage leben. Nu ben ik in plaats van de laatste 3000 jaar bezig met de laatste15 biljoen jaar. Een dramatische omslag in oriëntatie: ik lees geen filosofische boeken meer, maar natuurwetenschappelijke boeken. Mijn fascinatie voor het ontstaan van de wereld heb ik gebruikt voor het schrijven van Maya, waarin de belangrijke vragen over het ontstaan van het universum, van leven en van het bewustzijn aan bod komen.’

Uit De wereld van Sofie komt nog wel een heel optimistisch beeld naar voren van de vooruitgang, in een rechte lijn van de oude Grieken naar Sartre. Denkt u daar, na deze ommezwaai naar de wetenschap anders over?
‘Ik geloof dat er een vooruitgang in menselijkheid is. Dat vrouwen honderd jaar geleden niet mochten stemmen en nu wel, dat is vooruitgang. En in de wetenschap is er ook zeker vooruitgang: sinds Darwin weten we dat we ook bij de natuur horen en sinds de ontdekking van het DNA weten we hoe de informatie in onze genen zit opgeslagen. Dat maakt ‘mens’ tot een nieuw concept. Sinds Copernicus weten we dat we niet in het middelpunt staan en sinds de Hubble kunnen we bijna terugkijken naar het begin van de Big Bang. Dat zijn revoluties, we zijn de eerste generatie die weet hoe ons heelal er uit ziet.’

Maar is er ook filosofische vooruitgang? Of heeft filosofie voor u helemaal afgedaan?
‘Filosofie bestaat uit twee soorten vragen. De eerste soort heeft antwoorden, maar we kennen ze niet. Wat is de aard van het universum? Hoe is de mens ontstaan? Dat zijn de vragen die ik het meest interessant vind, maar daar heb ik het liever met een natuurkundige of een neuroloog over, dan met een filosoof. De tweede soort vragen zijn ethische vragen. Wat is geluk? Wat is een rechtvaardige samenleving? Deze vragen vallen niet op te lossen, elke generatie moet zijn eigen antwoorden vinden. Daarom is het belangrijk dat over deze vragen gedacht blijft worden. Wat dat betreft heeft filosofie nog steeds een belangrijke functie. Filosofie heeft er in het verleden voor gezorgd dat we afstand konden nemen van het mythische denken, dat de democratie ontworpen werd en de grootste overwinning: de formulering van mensenrechten. Nu is de belangrijkste taak van de filosofie het behouden van de aarde, die schrikbarend snel achteruit gaat.’

Wat kan de filosofie daar aan doen, kunnen we daar niet beter milieuwetenschappers voor gebruiken?
‘Filosofie kan kritiek leveren en mensen bewust maken. Er zijn theorieën over verantwoordelijkheid geformuleerd waar we echt iets aan hebben. Bijvoorbeeld de ‘sluier van onwetendheid’ van John Rawls, een gedachte-experiment waarbij je je moet voorstellen dat je niet weet met welke talenten, capaciteiten, bezit et cetera je bent geboren. Stel nou dat je ook niet weet in welke tijd je bent geboren – het kan over vijfhonderd jaar zijn. Zou je dan bijvoorbeeld willen dat je in een wereld zonder bossen leeft? Zo niet, dan is het rechtvaardig om in deze tijd de bossen te beschermen. Filosofie kan de wereld rechtvaardiger maken. Ik voel een grote verantwoordelijkheid voor het behoud van de aarde. Sterker nog, voor het hele universum: misschien zijn we wel de enige wezens met bewustzijn, dan hebben we niet alleen verantwoordelijkheid voor de aarde, maar een kosmische verantwoordelijkheid.’

U komt met dit soort uitspraken wel dicht bij het new-agedenken dat u in De Wereld van Sofie nog zo vervloekt.
‘New Age is van alles, occultisme, spiritisme, noem maar op. Daar voel ik niets voor, ik geloof niet in reïncarnatie of in engelen. Maar ik word wel aangetrokken tot het holisme en tot het pantheïsme. Boeddha vind ik een van de meest fascinerende filosofen. Mijn inspiratie is van jongs af aan mijn ervaring geweest deelgenoot te zijn van een mysterie, een groter geheel. Ik ben maar even op bezoek hier op aarde, het leven is maar zo kort. Daarom voel ik de verantwoordelijkheid om op te roepen voorzichtig te zijn met de aarde, het is alles wat we hebben.’

Jostein Gaarder (Oslo, 1952) verwierf internationale bekendheid met zijn boek De Wereld Van Sofie (uitg. Houtekiet/Fontein, Antwerpen, 1994,   19,98), waarvan wereldwijd meer dan 12 miljoen exemplaren verkocht. Voordat hij zich volledig toelegde op het schrijven was hij leraar filosofie in het Noorse plaatsje Bergen. De Wereld Van Sofie, een roman over de geschiedenis van de filosofie, is vertaald in 45 talen, en was tevens de basis voor een film, een musical en een bordspel. Ook schreef hij Maya (uitg.de Prom/Houtekiet, Baarn, 2000, 382 blz.,   24,98). Zijn nieuwste boek De Dochter Van De Circusdirecteur (uitg. Signature, Utrecht 2002,   19,95) vertelt over Petter, een stille jongen die zich als kind uitleeft in het verzinnen van verhalen, en dit als volwassene voortzet als anonieme schrijver voor anderen.