Nooit zou Friedrich Nietzsche zich helemaal kunnen bevrijden van Richard Wagner. Hij aanbidt de roerganger van de Germaanse levensernst sinds hun eerste ontmoeting. Later slaat die verafgoding om in diepe verachting. Maar de ‘oude tovenaar’ blijft toch dwingend aanwezig in Nietzsches hoofd.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In 1869 schrijft Friedrich Nietzsche aan Richard Wagner: ‘Aan U en aan Schopenhauer heb ik het te danken wanneer ik tot dusverre heb vastgehouden aan de Germaanse levensernst, aan een verdiepte beschouwing van dit zo raadselachtige en bedenkelijke bestaan.’ Het zou allemaal nog een stuk bedenkelijker worden.
Nietzsches eerste kennismaking met het werk van Wagner vindt plaats in 1861 wanneer zijn vriend Krug hem een pianoarrangement van Tristan und Isolde voorspeelt. Hoewel hij zich kan voorstellen dat men door het pathos van het werk kan worden overweldigd, reageert hij terughoudend. Pas in oktober 1868 zou de vierentwintigjarige student filologie zich volledig overgeven aan de muziek van Wagner, nadat hij een uitvoering van de eerste delen van Tristan en de Meistersinger heeft bijgewoond. In een brief aan een vriend schrijft hij: ‘Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen me tegenover deze muziek kritisch en koeltjes op te stellen; elke vezel, elke zenuw spant zich, en in lange tijd heb ik niet zo’n blijvende geestvervoering gekend als bij laatstgenoemde ouverture.’
Tegen die tijd was Wagner zozeer uitgegroeid tot een instituut dat hij zich gedwongen zag de pers wijs te maken dat hij in Zwitserland verbleef, terwijl hij in feite een bezoek bracht aan zijn zus in Leipzig. Teneinde gillende muziekadepten te ontlopen ging hij daar slechts sober gekleed en met een grote hoed de straat op.
Wanneer hij tijdens een soirée het Meisterlied speelt, merkt een vriendin van zijn zus op dat zij het al kende via ene Friedrich Nietzsche. Nadat zij hem heeft verteld over zijn muzikale en intellectuele begaafdheid, geeft Wagner haar te kennen hem te willen ontmoeten. Nietzsche wordt op zondagavond 8 november verwacht bij Wagners zus.
Om op de grote Duitse toondichter indruk te maken, besluit Nietzsche groot toilet te maken. Terwijl het die zondag regent dat het giet, wacht hij met smart op een besteld kostuum. Eindelijk, een uur voor zijn afspraak met Windisch, verschijnt dan toch een afgezant van de kleermaker met zijn pak. Nietzsche is blij, want het past, maar hij wordt meteen gesommeerd af te rekenen. Hij wenst alleen de kleermaker zelf te betalen. Dan loopt het blijkens een brief uit de hand: ‘Ik grijp de kleren en begin ze aan te trekken, de man echter grijpt de kleren ook en verhindert me, ze aan te doen.’ Na enig fysiek en verbaal geweld verwijdert ‘het mannetje’ zich met Nietzsches goed: ‘Ik zit in mijn hemd somber op de sofa en bekijk een oude zwarte rokjas, of die voor Richard goed genoeg zou zijn.’ Nietzsche blijkt zich uiteindelijk zorgen om niets te hebben gemaakt: er is slechts een klein gezelschap aanwezig. Hij wordt aan Wagner voorgesteld en ze spreken uitvoerig over Schopenhauer – die ze beide verafgoden – en over muziek, dat wil zeggen: Wagners muziek. Aan het einde van de avond wordt hij, o glorie, door Wagner uitgenodigd hem te bezoeken.
Een roerige tijd breekt aan. Op 10 februari 1869 wordt Nietzsche aangesteld als hoogleraar in de filologie te Basel. Niet ver verwijderd van Wagners landgoed ‘Tribschen’ ziet Nietzsche de mogelijkheid om de Wagners in de jaren daarop geregeld te bezoeken. In de eenendertig jaar oudere Wagner vindt hij een verloren vader terug en de roerganger van een nieuwe Duitse cultuur. Wagner ziet in Nietzsche niet alleen een nieuwe discipel voor het wagneriaanse weltverneinentes Gesammtzukunftskunstwerk, maar later zelfs, naar eigen zeggen, de enige aanwinst die het leven hem bezorgd heeft. Naast zijn Cosima uiteraard, met wie Nietzsche ook op goede voet komt te staan. Wagner heeft grote invloed gehad op Nietzsches eerste boek, Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik, waarin hij een relatie legt tussen de Griekse tragedies en de hedendaagse Duitse cultuur. Al eerder schreef Nietzsche over Wagner: ‘Geloof mij: Schopenhauer en Goethe, Aeschylus en Pindarus leven nog.’
Verzet
Omdat Nietzsche goed doorheeft dat hij zichzelf gemakkelijk in Wagner zou kunnen verliezen, bewaart hij altijd een zekere afstand, een afstand die uiteindelijk overgaat in verzet. In 1874 neemt Nietzsche naar een bezoek aan Wagner in Bayreuth de partituur van het Triumphlied van Brahms mee. Nietzsche wist van Wagners aversie tegen Brahms en het is niet duidelijk of het een provocatie of een poging tot overtuiging betreft. Hoe dan ook, Wagner wordt furieus.
Nietzsches opvattingen beginnen zich eveneens verder van Wagner te verwijderen. Voor Wagner biedt de illusie van de kunst de mogelijkheid om de bittere realiteit te vervormen. Nietzsche is, zoals ook uit zijn latere werk zou blijken, overtuigd van de onvermijdelijkheid van illusies, maar verzet zich tegen een kunst als vervanging van religie. Nietzsche wordt in 1876, tijdens de voorbereidingen van wat we nu kennen als de Bayreuther Festspiele, dan ook met weerzin vervuld bij het zien van alle snobistische filisterschapen die zich om de operapaus Wagner hebben geschaard. Nog voor het festival begint, verlaat Nietzsche ziek en verbitterd Bayreuth.
Deze ontgoocheling weerhoudt hem er echter niet van om hem in 1877 op te zoeken, wanneer ze beiden in Italië verblijven. Ze spreken gemoedelijk en Nietzsche laat niets blijken van de grote afstand die er in zijn hart tussen hem en Wagner is ontstaan. Hoe groot en onverzoenbaar die tegenstelling is blijkt in het volgende jaar, wanneer ze elkaar plichtmatig hun nieuwste werk opsturen. Wagner stuurt de tekst van zijn christelijk-nationalistische opera Parsifal en Nietzsche op zijn beurt verzendt Menschliches, Allzumenschliches. Het is een boek ‘voor vrije geesten’, waarin hij afrekent met alle ‘hogere bedriegerij, idealisme, verheven gevoel en meer van die verwijfde fratsen.’ Een typering van Wagner?
Nietzsche richt steeds explicieter zijn pijlen op Wagner. Hij houdt hem niet alleen verantwoordelijk voor acht verloren jaren, maar ook voor de decadentie in de Duitse en Europese cultuur. Zijn worsteling met Wagner komt letterlijk en lijfelijk aan de dag in Also sprach Zarathustra wanneer een ‘boze tovenaar’ wordt afgeranseld: ‘Zarathoestra nam zijn stok en sloeg uit alle macht op de jammeraar in. “Houd op!” snauwde hij hem verbeten lachend toe, “houd op, o komediant! O valsemunter! O aartsleugenaar! Ik heb je wel door!”’ Hoe goed Nietzsche ‘het geval’ Wagner ook mag hebben begrepen, hij is er niet mee in het reine gekomen. Zoals hij zelf zegt in het essay Der Fall Wagner, dat in het najaar van 1888 verschijnt: ‘Is Wagner wel een mens?’
Dit is de zevende aflevering van een serie over ontmoetingen tussen grote denkers