Home ‘In de stad ben je vrij’
Mens en natuur

‘In de stad ben je vrij’

Door Ivana Ivkovic op 26 maart 2021

‘In de stad ben je vrij’
Cover van 04-2021
04-2021 Filosofie magazine Lees het magazine

De grote stad geeft vrijheid, spanning én geborgenheid, verklaart filosoof René Boomkens zijn liefde voor het wonen in de stad. Té veilig en netjes moet het er niet worden. De stad moet iets wilds en rommeligs houden.

Beeld Sander Heezen

De stad is een plek waar je vrij kunt zijn, waar je je gang kunt gaan,’ zegt René Boomkens, hoogleraar cultuurbeschouwing en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is een verklaard liefhebber van wonen in een grote stad. Maar steden als Amsterdam, waar hij het grootste deel van zijn leven heeft gewoond, worden haast té mooi; het wonen is er misschien wel té fijn, vindt hij. De rafelranden verdwijnen, en juist die maken het wonen in de stad zo’n unieke belevenis. ‘De wens om prettig en veilig te wonen maakt steden een stuk saaier en voorspelbaarder.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

We ontmoeten elkaar in het historische hart van Amsterdam, bij het Binnengasthuis, een voormalig ziekenhuis dat nu deel uitmaakt van de universiteit. Pal voor het gebouw zijn herstelwerkzaamheden gaande aan een stuk kade dat afgelopen zomer is ingestort. Het is onzeker wat de oorzaak is, maar één van de verklaringen is dat de water­beweging door talloze toeristenboten die daar gewoonlijk passeren de kade heeft verzwakt, vertelt Boomkens – een symbolisch beeld van toerisme als een kracht die de stad dreigt te ondergraven. Op de doorgaans drukke straatjes en grachten is het nu leeg en helemaal stil. ‘Het is uniek om Amsterdam zo te zien.’

De laatste decennia trekken steeds meer mensen naar steden toe. Waarom is het zo populair om in de stad te wonen?
‘De stad is een spannende plek, er gebeurt van alles. De stad bruist, je kunt verrast worden. Dat is aantrekkelijk. Maar ook veiligheid hoort erbij. Je wilt dat de stad bewoonbaar is. En dat zijn steden ook, steeds meer zelfs. Maar de wens naar veiligheid én naar vrijheid, naar de stad als een bruisende, verrassende plek – die twee wensen staan soms op gespannen voet met elkaar. De balans kan makkelijk doorslaan naar ordentelijkheid.

Ik was in de jaren tachtig regelmatig in New York, en ik ontdekte wijken als de East Village en de Lower East Side. In die tijd waren dat enge wijken, ze waren eigenlijk iets té spannend. Mijn toenmalige vriendin woonde in een deel van de East Village dat bekendstaat als Alphabet City, en haar huis werd bewaakt door de cocaïnemaffia. Alleen daarom was ze veilig. Nu zijn die wijken veilig, heel netjes en opgeknapt, en alleen schatrijke mensen wonen daar. Het is daardoor ook echt een stuk saaier geworden. Londen was een heel bruisende stad, maar alles in de buurt van de City is nu voorspelbaar en het ziet er chic uit. Je moet goed zoeken wil je nog de chaotische stedelijkheid tegenkomen. Het zijn nog net geen gated communities – veilige, afgeschermde woonwijken.’

‘Juist het individuele maakt de stad aantrekkelijk’

Worden steden een plek voor de rijke elite?
‘Dat is niet het enige. Mijn punt is dat stedelijk wonen niet gelijkstaat aan veiligheid en beslotenheid. De stad is niet slechts een verlengstuk van de privésfeer. Wonen in de stad betekent niet alleen maar jezelf opsluiten, maar ook deelnemen aan een bruisend bestaan. De stad is een plek waar je je als je over de drempel stapt kunt onderdompelen in het publieke leven. Dat gaat niet alleen over faciliteiten, of cultuur en horeca. Je kunt ook op vreemde plekken komen en vreemde mensen tegenkomen. Dat is riskant, maar ook spannend, en daarom juist aantrekkelijk. Daarnaast worden grote steden langzaam overgenomen door relatief jonge, hoogopgeleide mensen, de zogenoemde creative class, en transformeren steeds meer naar hun wensen. Dat zie je ook in Amsterdam gebeuren, en dit breidt zich steeds verder uit naar de wijken buiten het centrum. Die worden mooier gemaakt, meer aangeharkt, maar de gezellige arbeiderscultuur verdwijnt erdoor.’

Gaat dat niet altijd zo? De stad verandert nu eenmaal.
‘Twintig jaar gelden speelde in diezelfde wijken de spanning tussen oude en nieuwe Nederlanders, want dit zijn vroeger witte arbeiderswijken geweest. Nu zijn het de nieuwkomers die de authentieke sfeer
van hun wijk verdedigen tegen gentri­ficatie en de “bakfietscultuur”. Ik lees graag de columns van Massih Hutak in Het Parool. Hij is Afghaans van oorsprong, kwam op zijn derde naar Amsterdam en woont in Noord, en hij is een echte “Noorderling” geworden. Nu komt hij op voor zijn wijk en pleit hij ervoor om die niet te snel te laten overnemen door de nieuwe bewoners. Het verschil met twintig jaar geleden is dat nu een groot deel van de lagere middenklasse helemaal niet meer in staat is om in de stad te wonen. Politie, leraren op lagere scholen, verpleegkun­digen – die wonen tegenwoordig in Zaandam, Purmerend of Almere, en werken in Amsterdam. Dat is echt een serieuze bedreiging voor de stad, het wordt allemaal uniformer, terwijl sommige groepen worden buitengesloten.’

Vaak klinkt er kritiek op doorgeschoten individualisering. Leven we in de steden niet te veel naast elkaar en te weinig met elkaar? Moet er meer gemeenschapsgevoel ontwikkeld worden?
‘Nee, ik denk dat dit een idealisering is van een vorm van gemeenschappelijkheid die er nooit is geweest. Buurtleven was vroeger veel lokaler. Mensen die in de jaren dertig in de Indische Buurt woonden, beschouwden “naar de Dam gaan” als een vorm van vakantie, als een uitje. Je verliet je buurt en ging in de binnenstad een ijsje eten. Dat deed je zelden. Mensen zijn veel mobieler geworden. Bovendien: individualisering is geen wereldramp. Totale isolatie is natuurlijk vreselijk. Je moet op zoek gaan naar een goed evenwicht tussen individualiteit en collectiviteit. Maar collectiviteit die omslaat in gelijksoortigheid is geen gemeenschaps­leven. Dat is wel hoe veel beleidsmakers sociale cohesie zien: we moeten meer op elkaar lijken en meer bij elkaar horen. Terwijl steden juist aantrekkelijk zijn omdat sociale banden daar niet te hecht en verstikkend zijn, en dat geeft veel vrijheid.’

‘Juist het individuele maakt de stad aantrekkelijk’

Welke stad slaagt er volgens u goed in om een levendige, bruisende sfeer te stimuleren?
‘In de jaren negentig is Barcelona een groot voorbeeld geweest. Rond de Olympische Spelen kwam veel geld beschikbaar voor stadsvernieuwing, en ze hebben niet ingezet op sociale cohesie, maar op de ontwikkeling van publieke functies. Het idee was: als het publieke leven op gang komt en er meer reuring is, ontstaat er vanzelf meer vertrouwen in de stad en krijg je minder besloten buurtjes. Barcelona heeft enorm geïnvesteerd in pleinen en het havengebied, en dat werkte heel goed. Zelfs iets té goed, want Barcelona trok veel toeristen en de stad richtte zich steeds meer op de bezoekers. Het publieke leven raakte ondergesneeuwd.’

Moeten de bewoners meer hun stad opeisen?
‘Het is evident dat sommige steden te veel last hebben van het toerisme. In een stad als Venetië woont haast niemand meer. In veel steden komen de bewoners daartegen in opstand. Dat geldt ook voor de oudste delen van Amsterdam, waar de ‘Nutella-winkeltjes’ voor toeristen niet meer te tellen waren. Het risico is dat er een mooie, schone, historische binnenstad ontstaat die bezoekers alles, maar bewoners niets te bieden heeft. De sociaal geograaf David Harvey zegt: je hebt recht op de stad. Dat is geen economisch recht, bezit, maar je hebt een soort symbolisch eigenaarschap. De publieke ruimte is er in de eerste instantie voor jou.

Dit recht op de stad staat onder druk. Vorig jaar wilde de gemeente Amsterdam de prijzen van volkstuinen verhogen, vanwege de stijgende grondprijzen. Het was niet zomaar een verhoging, het kon oplopen tot 800 procent. Dit was een plan bedacht door een linkse coalitie, nota bene. Maar de volkstuintjes zijn een belangrijke publieke voorziening, en bovendien zijn het symbolen van de oude arbeidersstad. Ik heb vroeger ook een volkstuintje gehad, achter het oude Ajax-stadion. Het complex heet Nieuwe Levenskracht en stamt uit de jaren dertig, de crisistijd. De tuinders zijn in opstand gekomen, en na een petitie met 27.000 hand­tekeningen is het plan nu uitgesteld. Ook daarom is het belangrijk om het recht op de stad te claimen: om te zorgen dat de stad van iedereen kan blijven.’