Een tijdje terug gaf ik een paar dagen Franse les op een gymnasium in Amsterdam. De hele dag overhoorde ik leerlingen met loze zinnetjes als ‘Dennis houdt niet van sporten’ en ‘Dana is jarig’ (Wie zijn Dennis en Dana?). De kinderen aan wie ik lesgaf hadden stof in te halen – iedereen stond een 4, iedereen vond Frans stom, iedereen wilde graag over. Zelf had ik al heel lang geen Frans meer gesproken en de Franse taal is niet iets waar ik veel aan denk. Het lesgeven voelde dus als iets wat totaal niet samenhing met de rest van mijn (verder ook een beetje onsamenhangende) leven.
Toen ik aan het einde van de dag naar huis liep, en mijn hersenen hun concentratie op simpele grammatica loslieten, voelde het even alsof ik niet meer precies wist wie ik zelf was. Mijn lesgeven had niks te maken gehad met Liefde Voor De Franse Taal. Daar was geen tijd voor. Bovendien waren we eigenlijk ook vreemden voor elkaar, met een nog vreemder standaardgrammaticaboek tussen ons in. Het was precies waar Marx in zijn eigen moeilijke taal voor waarschuwde: de vervreemding van de arbeider, het effect van werk verrichten zonder in verbinding te staan met het einddoel of het eindproduct. Geïsoleerd werk waarbij je als arbeider zelf makkelijk vervangbaar bent.
Toen ik weg mocht, was het eerste wat ik deed een selfie maken. En mijn Instagram checken.
Ego
Ik ben 22 jaar, en mijn generatie wordt vaak verweten dat we te veel waarde hechten aan ons uiterlijk en aan beelden. Simon Sinek, een bestselling ‘businesscoach’ (asshole) zegt in de 9 miljoen keer bekeken video Millennials In The Workplace dat we het best onze Instagram uit kunnen zetten en bescheiden zouden moeten leren zijn. En laatst las ik op online platform i-D de term ‘Millenial Pink’, die cynici (van mijn eigen leeftijd nog wel!) gebruiken om ons te beschrijven: wij zijn schijnbaar ‘geobsedeerd door makkelijke visuele symbolen’.
Tekst loopt door onder afbeelding
Illustratie: Berend Vonk
Natuurlijk zit hier wat in. Als ik in de Amsterdamse Haarlemmerbuurt een café met ijdel uitziende mensen binnenstap, draagt de jongen die aan de bar staat een shirt met de tekst ‘your ego is not your amigo’. Toch kijkt hij me niet aan terwijl ik mijn bestelling doorgeef. Er staan designerspeakers om mij heen, maar het krukje waar ik op zit heeft geen rugleuning. Mijn benen schuren tegen een onhandig geplaatste verwarming. Het café probeert te zinspelen op de Japanse zen: minimalistisch en vooral niet te comfortabel. Maar omdat alles toch niet helemaal klopt, lijkt de afspraak te zijn dat je je niet echt zen met zen hoeft bezig te houden. Het is voldoende om overal symbolen en hints neer te zetten die ernaar verwijzen. Dit is de reden dat ijdelheid – een focus op uiterlijke kenmerken en beelden – zo’n slechte naam heeft: we denken al snel aan een situatie waarin de gestylede en uitgedachte buitenkant een verder onpraktische en lege tweede laag probeert te verbloemen.
En toch zeg ik: laat ze maar haten – de sulky Simon Sineks en mijn leeftijdgenoten die hun eigen generatie zwartmaken. Zelf heb ik honderden selfies op mijn Google Drive staan die ik allemaal in de afgelopen drie jaar heb genomen. Als je daar vluchtig naar kijkt denk je: dat is loze ijdelheid – dezelfde obsessie met uiterlijke kenmerken en symbolen waar ik me in het café, als liefhebber van zenfilosofen, aan ergerde. Maar hoewel zoveel foto’s van jezelf maken zeker ijdel is, is het te makkelijk – en eerlijk gezegd een beetje judgemental – om deze ijdelheid als oppervlakkig en loos neer te halen. Soms is ijdelheid de enige manier om de dingen weer op een rijtje te krijgen.
Anderhalf jaar geleden studeerde ik voor een halfjaar in Sydney, en bij terugkomst kwam ik erachter dat de persoon van wie ik ontzettend veel hield eigenlijk helemaal niet echt van mij hield. Dus had ik na een jaar lang alleen maar highs ineens te maken met heel veel liefdesverdriet: om hem, om Sydney, om wie ik was bij hem en in Sydney. Ik voelde me ontzettend vervreemd in mijn eigen leven – een vergelijkbare vervreemding als die ik voelde bij het gymnasium in Amsterdam. Ik had geen zin om veel over mijn liefdesverdriet te praten, want wat valt er te zeggen? Ik ben verdrietig, ik mis dit, ik mis dat, en ik voel me maar een half persoon. Het verveelde me om steeds dezelfde woorden te herhalen. En erover schrijven deed toen nog te veel pijn. Maar op de een of andere manier moest ik de vervreemding die ik voelde tegengaan en een manier vinden om alles te verwerken.
Dus maakte ik selfies. Van hoe ik wakker werd, van hoe ik in de avond in mijn studentenkamer in Utrecht zat, van hoe ik eruitzag als ik fietste in het dorp van mijn ouders. Omdat zo weinig om me heen een logisch vervolg leek op mijn leven van kort daarvoor, en omdat de mensen met wie ik het afgelopen jaar elke dag gepraat had allemaal op andere plekken zaten, zocht ik naar stabiliteit en herkenning bij mezelf. Mijn gezicht en mijn lichaam waren de enige dingen die al die tijd, en de tijd ervoor, enigszins constant waren gebleven. En de enige dingen waarop ik voor mijn gevoel kon terugvallen om te achterhalen hoe het met me ging, die me eraan herinnerden waar ik was en wie ik wilde zijn. Ik scrolde ’s avonds in bed door mijn foto’s, om mijn liefdesverdrietselfies te vergelijken met mijn Sydney-selfies, en er zo achter te komen hoeveel van het enthousiasme in mijn ogen weg was. En of ik door harder te glimlachen, of door mijn gezichtsuitdrukking te veranderen, dat weer terug kon halen. En of na twee weken mijn ogen alweer wat blijer stonden.
Vliegtickets
Ik ben nu over mijn liefdesverdriet heen, en net zoals Picasso zijn Blue Period had, heb ik een mapje selfies dat ik voor mezelf mijn eigen Blue Period noem. Die selfies zijn alleen waardevol voor mezelf, en ja, makkelijk en visueel, maar als ik ernaar kijk kan ik precies terugvinden wat ik heb geleerd in die tijd: kijk hoe ik in januari belachelijk hard worstelde om optimistisch te zijn. Kijk hoe weinig geduld ik in maart had met mezelf. En kijk nu! Eindelijk. Veel beter. Al die selfies samen zijn een moderne variant van Kierkegaards uitspraak ‘Het leven kan alleen achterwaarts begrepen worden, maar moet voorwaarts geleefd worden’. Als ik nu dus een gelukkige selfie zie van iemand op Instagram ben ik daar oprecht blij om. De foto’s waarop mensen zich goed voelen, en die ze daarom de wereld in willen slingeren, moeten we koesteren – niet kritisch wegzetten als oppervlakkige ijdelheid.
Ik weet namelijk dat het gevoel van fragmentatie en vervreemding niet alleen mij bezighoudt. Een tijdje geleden zei een kunsthandelaar tegen mij: ‘Vandaag ben ik in Berlijn, morgen ben ik bij mijn familie in Engeland en ’s middags vlieg ik naar New York. De vliegtickets kopen, dat doet mijn team. Mijn mails beantwoorden ook. Soms vergeet ik als ik opsta in welk land ik ook alweer ben.’
Ik knikte. Zo’n leven klinkt als een droom, maar als je niet oppast begint het ook echt op een droom te lijken, waarin je zonder zelf iets te doen van de ene plek naar de andere wordt getransporteerd.
Nu scheelt het dat ik net als de meeste mensen nog mijn eigen tickets moet kopen. En mijn eigen mails moet beantwoorden. Maar die fragmentatie van plekken, groepen en activiteiten is iets waar veel van mijn generatiegenoten en ikzelf steeds meer tegenaan lopen. Het schokkendst vind ik dat veel van mijn vrienden hun ouders maar een paar keer per jaar zien. En sommigen praten dan bij terugkomst niet over hun groei of hun emotionele staat van zijn, maar over politiek, of masters, of de nieuwe banen van hun ouders. Een jongen met een dergelijke relatie met zijn ouders is net 20 jaar, en heeft nu al in zijn Instagram-biografie ‘global nomad’ staan. Dat is geen opschepperij, maar eerder een uiting van de moeite die het hem kost om een plek te vinden in deze wereld waar hij al (te) veel van heeft gezien.
Mijn theorie is dat hoe meer gefragmenteerd of vervreemd wij ons voelen, hoe meer we onszelf op Instagram posten. En makkelijke visuele symbolen? Natuurlijk is het makkelijk. Natuurlijk zijn het selfies die we maken. We moeten zoveel fragmentatie managen dat selfies en foto’s een soort shorthand zijn geworden om te communiceren met onze beste vrienden. In die zin zijn de makkelijke visuele symbolen een manier om oprecht en intiem met elkaar te zijn, zo goed als dat gaat als je simpelweg niet de mogelijkheid hebt om bij elkaar in de kamer te zitten.
Oké, hoor ik de Instagram-haters denken – een antidote tegen vervreemding is prima, maar waarom moet het dan openbaar gemaakt worden? En bovendien: laten veel Instagram-foto’s ons niet juist geloven dat de werkelijkheid mooier is dan ze is? Maar ook dat hoort bij het creëren van een eigen, coherent verhaal. Het is niet zo dat we pre-Instagram met z’n allen openbare breakdowns hadden of onze diepste rouw aan iedereen zichtbaar maakten. Maar dat verhaal delen, dat wilden we als sociale dieren altijd al.
En wat betreft het hele gefilterde-werkelijkheid-argument: dat is niet eens meer zo relevant in 2018. Instagrams mogelijkheid om alles perfect te laten lijken heeft ironisch genoeg onze generatie juíst spuugzat gemaakt van te perfecte foto’s. Dat dit gevoel breed gedragen is blijkt onder andere uit het succes van DAMN., het album van rapper Kendrick Lamar. De single HUMBLE. won vorig jaar drie Grammy’s en is 828 miljoen keer beluisterd op Spotify. Een van de bekendste zinnen uit de rap is: ‘I’m so fucking sick and tired of the photo shop/ show me something natural like ass with them stretchmarks.’ Om de daad bij het woord te voegen is de albumcover van DAMN. een erg onflatteuze foto van een vermoeide Lamar. De foto heeft 800.000 likes op Instagram.
Honkbalknuppel
Dezelfde focus op een imperfecte werkelijkheid is ook terug te zien in Beyoncés visual album Lemonade, waarop ze de zeven fases van rouw bij vreemdgaan verbeeldt. Mijn favoriete deel daarvan is een stukje uit het liedje ‘Hold Up’: ‘How did it come down to this/ going through your calls list’, waarna ze met een honkbalknuppel op een auto inslaat en vervolgt: ‘What’s worse/ looking jealous or crazy/ more like, being walked all over lately/ I’d rather be crazy.’
Stiekem scrollen door je partners telefoon zal het nooit tot elegant (of moreel goed) gedrag schoppen. Maar het feit dat Beyoncé daar wel over zingt voelt als een bevrijding van de oproep aan vrouwen om te allen tijde getemperd en lieflijk en onkritisch te zijn. Ook al is ‘Hold Up’ makkelijk en visueel, de boodschap ervan is heel anders dan die van de talloze videoclips vol sexy dansjes en objectiverende teksten.
Ik weet dat er veel (filosofisch) gestress is over virtual reality, designerbaby’s en designerlichamen. Doe maar rustig, wil ik dan zeggen. Ik heb er vertrouwen in dat mijn generatie, overspoeld door plastic en advertenties, ontzettend snakt naar diepgang en intimiteit. Niks houdt ons tegen om digitale en visuele tools te gebruiken als een nieuwe, maar wel net zo eerlijke taal. Ik zal dus selfies blijven maken in alle spiegels op de wereld. En om met Beyoncé te spreken: I ain’t sorry.