‘Soms, als hij zijn vleugels om welke reden dan ook even vergeet, danst de tijd met zulke grote voeten de tango dat zijn voetstappen diepere kraters slaan dan de wind van zijn wiekslag.’
Wat Doeschka Meijsing in het citaat hierboven zo beeldrijk verwoordt, zal iedereen die in het verleden meer ziet dan een opeenvolging van grote en kleine feiten voluit beamen. Deze tekst mist wel de harde scherpte van een wetenschappelijke discours, maar dit tast de zeggingskracht ervan in genen dele aan. Integendeel, vanuit een interesse in een existentiële vraagstelling omtrent de historische personages kan men de inhoudelijke gelaagdheid en het misschien wat diffuse karakter van Meijsings uitspraak alleen maar waarderen. Want duidelijk is het: het verleden dat ons aan de ene kant vertrouwd lijkt omdat het handelt over onze vroeger levende soortgenoten, blijft aan de andere kant toch een onbekende die historici voortdurend uitdaagt tot een nieuwe ontmoeting. En op haar beurt zal deze laatste telkens weer verlopen in een complexe sfeer van vertrouwdheid en vreemdheid tegelijk. Waarom dan toch verder gaan met wat een nooit eindigend verhaal lijkt te zijn? Het antwoord is even simpel als complex: een nieuwsgierigheid naar het menselijke leven dat ‘toen’ anders was dan ‘nu’ voedt blijkbaar permanent de historische belangstelling. Waarbij onmiddellijk opvalt dat het andere niet in die mate vreemd is dat het een relatieve bekendheid zou uitsluiten.
Dit artikel is exclusief voor abonnees