Robert Jasper Grootveld organiseerde in de jaren zestig seances en werd als kunstenaar niet serieus genomen. Maar als zogenaamde ‘gek’ kon hij rake maatschappijkritiek uiten.
‘Ik heb vaak gedacht dat ik mezelf in de weg zit. Misschien moet ik eerst dood voordat mijn ideeën uitgevoerd kunnen worden’, zei kunstenaar Robert Jasper Grootveld in 1997 tegen De Groene Amsterdammer. Hij was toen 65 jaar oud en vroeg zich af waarom hij niet beroemd was geworden. Nu, tien jaar na zijn dood, onderzoekt de New Yorkse kunsthistorica Janna Schoenberger zijn aantekeningenboek, als fellow van het Johan Huizinga Rijksmuseum Fonds. In de bibliotheek van het Rijksmuseum bestudeert ze de nalatenschap van deze eigenaardige figuur.
Tekst loopt door onder afbeelding
Scrapbook, Robert Jasper Grootveld, Rijksmuseum, Amsterdam
‘Grootveld werd bekend door de openbare seances die hij in de jaren zestig in het centrum van Amsterdam organiseerde’, zegt Schoenberger. ‘Hierbij verkleedde hij zich, voerde verschillende personages op en bekritiseerde midden op straat de naoorlogse maatschappij.’ Hij liet deze performances door fotografen vastleggen en documenteerde ze zo in het aantekeningenboek waar Schoenberger voorzichtig doorheen bladert. ‘Hij werd gezien als een stadsgek, niet als een kunstenaar’, zegt ze. Haar favoriete serie uit het aantekeningenboek laat zien waarom hij deze reputatie had, maar ook waarom hij later een belangrijke inspiratie werd voor politiek activisten.
‘Hij liet zich kritisch uit over de verslaving van mensen aan het kopen van nutteloze dingen, en over de media, die tot zijn ongenoegen afhankelijk waren van reclame. Sigarettenadvertenties vond hij het ergst, omdat die mensen verleidden om iets te kopen waar ze aan doodgingen’, zegt Schoenberger. ‘Maar hij was een van de weinigen die zo dachten. De Consumentenbond, die in die tijd heel weinig invloed had, riep het sigarettenmerk Lexington in 1952 uit tot de ongezondste sigaret. Het bedrijf was woedend en plaatste in elke krant een grote advertentie om zijn naam te zuiveren. In een van die advertenties kwam een hondje voor met de naam Lexi, dat voor een aandoenlijk imago moest zorgen. Toen Grootveld dit zag, reageerde hij erop door het kadaver van de hond zogenaamd uit de gracht te vissen. Hij sleepte de hond gewikkeld in een kleed waar “Lexi” op stond naar zijn atelier, dat hij tot antirooktempel omdoopte. Daar deed hij alsof de hond een religieus offer was. Ironisch genoeg is zijn atelier afgebrand tijdens een van zijn antirookavonden.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Scrapbook, Robert Jasper Grootveld, Rijksmuseum, Amsterdam
ERNSTIG
Veel van Grootvelds handelingen waren tegenstrijdig. ‘Hij was tegen roken, maar rookte zelf ook. Hij hield antirookavonden, maar ontstak daarbij vuur.’
Zijn tegenstrijdigheden en de vele fantasiewerelden die hij overtuigend ophield gaven hem zijn reputatie van ‘gek persoon’. Maar volgens Schoenberger komt zijn kritiek juist goed tot zijn recht dankzij zijn ambiguïteit. ‘We hebben als mens het idee dat we niet tegelijkertijd speels en serieus kunnen zijn, of gek en waarheidsgetrouw. Grootveld laat zien dat dit wél mogelijk is. Zijn fantasiescenario’s en tegenstrijdigheden maken zijn uiteindelijke kritiek niet minder legitiem.’
Sterker nog: volgens historicus Johan Huizinga is het vermogen om speels te zijn een cruciaal deel van een gezonde maatschappij. Wanneer er binnen een groep geen ruimte meer is voor spel, zal het snel bergafwaarts gaan met de beschaafdheid. Schoenberger: ‘Speelse kritiek is effectief omdat hij indirect is. Speelsheid biedt ruimte voor een gesprek. Als je de speelsheid weghaalt, hou je alleen scherpe directe kritiek over, die mensen nog verder verdeelt.’
Toch waren er ook in de jaren daarvoor kunstenaars die speels waren en die wél door kunsthistorici werden erkend, zoals de CoBrA-groep. Waarom Grootveld dan niet? ‘De kunstenaars van CoBrA zijn in vergelijking met hem nog heel ernstig; Grootveld belichaamde de gekte persoonlijk. Misschien omdat Amsterdam toen geen grote kunststad was en er minder druk op hem lag. Er wordt vaak gedacht dat je in het middelpunt moet staan om gehoord te worden. Maar juist vanuit een randpositie kun je de meest speelse kritiek leveren, die belangrijke veranderingen tot stand kan brengen.’
Met dank aan het Johan Huizinga Fonds / Rijksmuseum Fonds