De media vervormen de werkelijkheid, zo somberen we al decennia. Wat is het alternatief? Moeten we op zoek naar een ware wereld achter het nieuws? Nee, betoogt Leon Heuts. Volgens hem is journalistiek juist dankzij die vervorming betekenisvol.
Op de eerste dag van mijn studie journalistiek, in een voormalige Philips-Volt-fabriek in Tilburg, vertelde docent journalistieke technieken Kees Haak wat het vak in de kern was: een ambacht. Dit was nog vóór de revolutie van internet en sociale media; journalistiek leverde vaak nog een tastbaar product op, zoals een verse, naar inkt ruikende krant. Het was ook voordat doctorandussen de redacties gingen bevolken. Journalistiek was geen wetenschap, en we waren daar trots op. Hoewel waarheidsvinding en objectiviteit hoog in het vaandel stonden, ging het er in de media vooral om iets te maken. Bijvoorbeeld een verhaal. Met bijhorende instrumenten of gereedschappen, zoals de ‘5 w’s’ of de ‘oprolmethode’, ook wel de ‘omgekeerde piramide’ genoemd. Achter journalistiek schuilde een sobere, maar doeltreffende esthetiek. Je zag het terug in de opbouw van verhalen, maar ook in koppen, foto’s, infographics, opmaak en lettertype.
Nu de papieren media onder zware druk staan, en steeds meer vormen van journalistiek geen tastbaar product meer opleveren, is die ambachtelijke kant van het vak op de achtergrond komen te staan. Ten onrechte, want juist oog voor het ambacht biedt nieuwe kansen – ook en vooral in tijden van internet. Het ambacht biedt allerlei creatieve openingen, en bovendien een normatief kader: hoe moeten journalisten handelen? Wat is de verhouding tussen media en publiek, nu de ‘nieuwsconsument’ vooral door internet steeds meer een actieve rol opeist?
Dat het ambachtelijke meteen ook een moreel richtsnoer biedt, ligt niet voor de hand. Dat creërende is zelfs altijd ietwat verdacht geweest – en zeker bij filosofen. Want met het maken van verhalen vormen de media ook ons wereldbeeld. En de stap van vormen naar manipuleren is dan al snel gezet. Het laatste boek van filosoof en mediaondernemer Rob Wijnberg, De nieuwsfabriek, heeft dan ook als ondertitel Hoe media ons wereldbeeld vervormen. Een actuele titel, nu journalistiek volgens Wijnberg is ‘verworden tot een nieuwsfabriek, waar kijkcijfers, lezersaantallen, advertentie-inkomsten en winstgevendheid gelden als onbetwiste graadmeters voor succes’. Maar hoe actueel ook, de kritiek is niet nieuw. Al sinds de opkomst van massamedia somberen filosofen over de manipulatieve kracht ervan. In het onlangs vertaalde Minima Moralia schrijft Theodor Adorno hoe media en economie een ‘cultuurindustrie’ creëren die erop is gericht het individu onwetend en consumerend te houden. In De spektakelmaatschappij stelt Guy Debord dat het spektakel de werkelijkheid domineert. Het zijn slechts twee voorbeelden uit meters literatuur vol zorgen, die historisch gezien al begint bij Plato. De Griekse denker vertrouwde zelfs het geschreven woord al niet, vele eeuwen voor het verschijnen van de drukpers. Zelfs een handgeschreven tekst op een papyrusrol kan immers in verkeerde handen vallen, bijvoorbeeld van een ongeoefende lezer die de woorden niet goed interpreteert.
Hoe terecht de kritiek ook was, of is, zonder het ambachtelijke van journalistiek zou er eenvoudigweg geen wereld zijn om over te praten. De media snijden en schaven, transformeren ruw empirisch materiaal tot beelden en verhalen die wij tot ons kunnen nemen. Ze vergroten uit en moffelen weg. Daar hoort ook een esthetica bij – een journalist streeft er idealiter naar om het nieuws eerlijk en zorgvuldig te verslaan, maar wil het ook overtuigend brengen. Bovendien kan een zekere enscenering in dienst staan van het ‘echte’ verhaal. Zo zijn tal van iconische nieuwsfoto’s – het napalmslachtoffertje in Vietnam, de ‘tankman’ van het Tiananmen-plein – bijgesneden. Tegenwoordig worden foto’s vaak digitaal bewerkt. Maar zijn ze daardoor minder waarheidsgetrouw, of kunnen ze juist ook de kern van de gebeurtenis uitbeelden? Aristoteles schrijft in zijn Poëtica dat zelfs fictie soms meer zegt over een werkelijke gebeurtenis dan feitelijke geschiedschrijving. De feiten van een slagveld zeggen niets over de twijfels van een krijgsheer, zijn karakter, de morele dilemma’s, het leed… Een dichter slaagt daar beter in. Natuurlijk betekent dit niet dat voor de journalistiek alles zomaar kan – hoewel het genre van de zogeheten mockumentary laat zien hoe vloeibaar de grenzen tussen feit en fictie zijn. Maar zonder de kracht van esthetica, een bepaalde verdichting van de ruwe werkelijkheid, is er niets om over te praten, en zou ook niets betekenis hebben. Bovendien is er dankzij de esthetica ook een publiek, dat gefascineerd is door de verhalen en beelden. In feite ‘werken’ media als een seculiere variant van oude religieuze iconen. Volgens gelovigen zijn die iconen meer dan alleen maar afbeeldingen van het goddelijke. Ze stellen het goddelijke daadwerkelijk aanwezig, transformeren een ruimte tot een heilige plek, en de aanwezigen tot een gemeenschap. Zo zijn media niet slechts afbeeldingen van de werkelijkheid, maar ‘produceren’ ze een publieke ruimte en maken individuen tot een ‘wij’.
Correspondent
De critici van media pleiten vaak voor een meer wetenschappelijke of filosofische insteek om media meer waarheidsgetrouw te maken. Plato, die meent dat het Ware, het Goede en het Schone niet van deze wereld zijn, zou goedkeurend meelezen met de missie van De Correspondent, zoals die door Wijnberg is genoteerd. Niet ‘meedeinen met de waan van de dag’, maar ‘de dieperliggende structuren en ontwikkelingen’ in beeld brengen, aldus Wijnberg. Kortom, de waarheid ligt achter de door de huidige media voorgeschotelde schijnwereld, of dieper, maar we kunnen er komen. Hetzij, zoals Plato voorstelt, door uit een grot van onwetendheid omhoog te klimmen naar de waarheid. Hetzij, aldus Wijnberg, door voor 60 euro lid te worden van De Correspondent. Wijnberg beoefent een genre dat we metajournalistiek kunnen noemen. Hegeliaans beschouwd is dit de journalistiek die door de geschiedenis heen een volmaakt zelfbegrip heeft gekregen. Ze doorziet haar eigen machinerieën, ze weet hoe ze te werk gaat, hoe nieuws tot stand komt. En daarmee heeft ze het genre in zekere zin ook overstegen. Joris Luyendijk is bijvoorbeeld een metajournalist van het eerste uur door niet slechts als correspondent het nieuws uit het Midden-Oosten te brengen, maar – geconfronteerd met manipulatie, spin en gemakzucht van collega’s – door ook steeds dringender te reflecteren over hoe dat nieuws tot stand komt. Onlangs schreef hij overigens nog in een column dat ‘de beste journalistiek leest als wetenschap’. Een andere loot aan deze nog jonge stam is het uitstekende programma Medialogica van omroep Human, waarin werd onderzocht hoe een hype tot stand komt.
De metajournalistiek biedt veel waardevolle inzichten over hoe nieuws en daarmee ons wereldbeeld wordt geproduceerd, maar de vraag is of het voldoende is om de journalistiek te revitaliseren in deze tijd van grote druk. Hegel schrijft dat de uil van Minerva – die symbool staat voor filosofische waarheid – uitvliegt als de schemering invalt. Ofwel: aan het einde van de geschiedenis, terwijl we voor de media juist een nieuwe dageraad willen. Juist journalistiek als ambacht kan dat mogelijk maken, bovendien kan die journalistiek weerstand bieden aan de gevaren waar Wijnberg et al. zich zorgen om maken. Een ambacht is geen kunst of vrije vorm. Een vakman moet zich houden aan grenzen, alleen al omdat hij zijn klanten van dienst wil zijn.
Fairness
Wat is het ethos van de journalistiek, en in hoeverre verschilt dat van wetenschap? In het kort: in goede wetenschap draait het om truth, in goede journalistiek om fairness. Dat betekent niet dat ‘waarheid’ of ‘objectiviteit’ niet belangrijk is in de journalistiek. De gedrevenheid om de onderste steen boven te krijgen, of om voorbij spin en pr-machines te geraken, is een goed journalist eigen. Maar fairness geeft aan zijn graafwerk meteen een morele dimensie: hij wil verhalen vertellen – bijvoorbeeld over onderwerpen die zijn onderbelicht, of simpelweg verzwegen – omdat hij vindt dat een breed publiek die moet kennen. Of dat per se de beste verhalen over de werkelijkheid zijn, zoals een wetenschapper streeft naar de beste theorieën of sterkste hypothesen, is niet zo vanzelfsprekend. Er zijn bijvoorbeeld vele goede of waarheidsgetrouwe verhalen mogelijk over het vreemdelingenbeleid van Nederland, van een minister die vindt dat hij streng moet optreden tot de getuigenissen van illegalen die worden opgesloten in vreemdelingendetentie. Maar het zou onzinnig zijn om tussen al die verhalen het ‘beste’ verhaal te kiezen – in de wetenschappelijke betekenis dat dit verhaal de meest objectieve beschrijving van de werkelijkheid is. Sterker nog: in het krachtenveld van de publieke sfeer kunnen verhalen elkaar tegenspreken, terwijl ze toch allemaal van waarde zijn. Een ‘dieper’ verhaal dat de verschillen overbrugt, is niet nodig. Je kunt wél zeggen dat het de taak van een goed journalist is om ook de verhalen eruit te pikken en op te schrijven die nooit de media halen, maar in zijn ogen relevant zijn voor de publieke meningsvorming.
In de media geldt idealiter de ‘pluraliteit’, zoals Hannah Arendt die noemt, en niet – zoals in wetenschap – de beste theorie. Daarom is in een totalitaire staat nog altijd succesvolle wetenschap mogelijk, maar geldt dat niet voor goede media. Journalistiek bestaat alleen bij gratie van een open en democratische samenleving, waarin ook de oppositie of critici worden gehoord. Terwijl in een totalitaire staat nog steeds succesvolle wetenschap mogelijk is, is goede journalistiek er monddood. De Sovjet-Unie bracht altijd nog goede natuurkundigen voort, maar kritische journalisten werd het zwijgen opgelegd.
Kitsch
De beste journalistiek is geen wetenschap, het gaat erom ‘recht te doen aan verschillende zienswijzen’. Natuurlijk staat dat op gespannen voet met de esthetica van het vak, zoals in elk ambacht een spanning heerst tussen schoonheid en nut. Esthetica vereist schaven, snijden of schrappen – hoe kun je dan recht doen aan verschillende zienswijzen? Maar het is een noodzakelijke spanning, waarbij idealiter beide polen elkaar versterken. Zoals Aristoteles de deugd beschrijft als het excellente midden tussen twee uitersten – moed is volgens hem bijvoorbeeld het midden tussen roekeloosheid en lafheid –, zo zou een ambacht het midden moeten houden tussen wetenschap en kunst of esthetica. Te veel wetenschap, en journalistiek verliest als massamedium zijn bindende kracht. Te veel kunst, en journalistiek verwordt als massamedium tot kitsch. Dat kan snel gebeuren; media moeten zich staande houden in een zee van verhalen die de consument proberen te overtuigen van hun belang. Journalistiek is altijd ook een spel om macht, en dan kunnen grove stijlmiddelen een manier zijn om publiek te bereiken. Te veel aanzwellende violen bij een actualiteitenprogramma, te veel persoonlijk leed of shockjournalism, waardoor de inhoud tot bijzaak wordt. De inhoud wordt versimpeld tot primaire sjablonen, doorgaans volgens het stramien: wie is de vriend, wie de vijand? Wie is het slachtoffer, en wie de dader? Hoewel de sjablonen op het eerste gezicht een verontrustend wereldbeeld schetsen van een wereld vol vijanden, is het resultaat juist een gevoel van kitscherige behaaglijkheid. Een overzichtelijke wereld, zonder al te veel grijstinten, waarin het duidelijk is wie aan de goede kant staat en wie niet.
In een dergelijke wereld is journalistiek niet langer een platform voor burgers, met als doel fairness of pluraliteit. Eerder dienen de media om bestaande wereldbeelden telkens opnieuw te bevestigen en te distribueren. In de klassieker Strukturwandel der Öffentlichkeit spreekt Jürgen Habermas van een ‘niet-publieke opinie’, die er eerder op gericht is opvattingen te recycleren dan deze telkens opnieuw te bevragen. Volgens Habermas heeft dit ook een psychologisch effect: het maakt mensen passief. Ze nemen de voorgekookte opinies wel tot zich, want er is behoefte aan bevestiging van hun wereldbeeld, maar ze denken er niet langer kritisch over na. In navolging van de Amerikaanse socioloog David Riesman spreekt Habermas van ‘de nieuwe onverschilligen’.
Een dergelijke recycling staat ver af van wat een ambachtsman drijft. Hoewel het bij elk ambacht draait om productie, is elk product uniek, want aangepast aan de omstandigheden. Dat bepaalt ook het creatieve speelveld van de ambachtsman – hij kan niet zo maar alles maken, maar moet ook kunnen improviseren. Hij moet bemiddelen tussen de vuistregels van zijn vak en de specifieke situatie. En in het geval van de journalist heeft dit ook meteen een ethische dimensie. Hij moet verhalen verkopen, maar dat ontslaat hem niet van de opdracht om telkens op zoek te gaan naar nieuwe meningen en invalshoeken. Dit telkens weer opnieuw afwegen, afhankelijk van de situatie, is volgens Aristoteles ook in de deugd essentieel. Er is geen blauwdruk voor moraal. Het is een kwestie van praktische wijsheid, ofwel phronèsis. Het is een kunde, die ervaring vereist.
Blogger
Het ambachtelijke en creatieve van journalistiek opent mogelijkheden om haar te revitaliseren. Het ambachtelijke vereist bijvoorbeeld kunde, maar het is geen elitaire bezigheid. Het is geen hogere wiskunde, en het is mogelijk om mee te doen. Dat geldt dus ook voor de vele zogeheten prosumers op internet: de bloggers en andere actieve internetgebruikers die tussen professional en consument in hangen. Ook hier is Joris Luyendijk een protagonist van het eerste uur. Zijn blogs waarin hij de introductie van de elektrische auto onderzocht, breken met de traditie dat de krant als ‘meneer’ zijn waarheid over de anonieme lezer uitstrooit. Vooraf wist Luyendijk vrijwel niets van het onderwerp; samen met lezers ging hij op zoek naar de kansen en hindernissen, maar hij bleef de regie behouden.
Deze grass roots-journalistiek is door internet en sociale media eenvoudiger dan ooit te organiseren. De belangrijkste mediaslag vindt dan ook daar plaats. Biedt internet ruimte aan journalistieke experimenten, zoals De Correspondent, of nieuwe platforms van burgerbetrokkenheid? Of is het steeds meer een product van marketeers en spindoctors, die juist heel gericht onze voorstelling van zaken kunnen manipuleren? Zijn we passieve onverschilligen, die vrijblijvend azijnpissen onder berichten van afzeiksites? Zijn we hooguit blij met een ‘like’ op onze eigen berichtjes? Of zijn we actieve burgers, die – bijvoorbeeld onder regie van een journalist – een probleem onderzoeken, zoals de invoering van een elektrische auto?
We zijn niet langer ‘met’, maar ‘in’ media, zoals onder andere de nieuwe hoogleraar mediastudies Mark Deuze schrijft in zijn boek Media Life. Op z’n best betekent dit dat wie wij zijn en hoe we naar de wereld kijken geen gegeven is, maar dat we daar in interactie met anderen voortdurend opnieuw vorm aan moeten geven. Een open source-identiteit, die ook door journalisten wordt geprikkeld zichzelf telkens opnieuw te ontwerpen. Het is nieuwe journalistiek, die het ideaal van fairness niet verloochent, en in de kern nog steeds een ambacht is.