Home ‘Het was maar een eenmalige, oppervlakkige ontmoeting’

‘Het was maar een eenmalige, oppervlakkige ontmoeting’

Door Thijs Lijster en Jan Sietsma, Thijs Lijster en Jan Sietsma op 13 maart 2013

‘Het was maar een eenmalige, oppervlakkige ontmoeting’
10-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Waarom klopte Leibniz in 1676 aan bij het huis van Spinoza? Waarom kwam hij zo vaak terug? Was de verdediger van Gods vrije wil meer geïnteresseerd in de ‘atheïstische’ opvattingen van de verguisde jood dan hij later zou toegeven?
 
Op de achttiende november van het jaar 1676 klopt Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716) op de deur van een pand aan de Paviljoensgracht in Den Haag. Er wordt opengedaan door de vrouw van de schilder Van der Spyk, huurbaas van Benedictus de Spinoza (1632-1677). Leibniz vraagt haar of hij de vermaarde filosoof te spreken kan krijgen. Hij wordt verzocht plaats te nemen en te wachten.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat brengt de amper dertigjarige universeel geleerde en ambitieuze diplomaat bij het huis van deze sobere filosoof, berucht in heel Europa om zijn vrijzinnige geschriften? De verschillen tussen beide kunnen immers moeilijk groter zijn. Leibniz promoveerde op zijn twintigste aan de universiteit van Altdorf, waar hij prompt een professoraat kreeg aangeboden. Dit aanbod legde hij naast zich neer; hij wilde geen kamergeleerde worden. Hij kreeg een betrekking bij de aartsbisschop van Mainz. Deze stuurde hem in 1672 naar Parijs, waar hij al snel in de hoogste diplomatieke en politieke kringen verkeerde. Niet dat Leibniz daar Lodewijk XIV ervan probeerde te weerhouden de Duitse staten aan te vallen; liever stortte hij zich op de modernste ontwikkelingen binnen wetenschap en filosofie.

Spinoza, wiens ouders reeds door de katholieke kerk uit Portugal verjaagd waren, werd in 1656 in de ban gedaan door de Amsterdams-joodse gemeenschap, omdat hij de Wet van Mozes, de onsterfelijkheid van de ziel en het bestaan van God had ontkend. Sindsdien leefde hij een teruggetrokken bestaan, dat hem via Voorburg en Rijnsburg in Den Haag deed vestigen. Daar kon hij in alle rust werken aan zijn filosofische geschriften, terwijl hij zich in zijn levensonderhoud voorzag met het slijpen van lenzen voor de beroemdste geleerden van de Lage Landen.

Het is juist deze expertise op het gebied van de optica, die een opmaat vormt voor de ontmoeting tussen beide filosofen. In 1671 schrijft Leibniz een brief aan de ‘illustere en edelachtbare heer’ Spinoza. Aan hem legt de ‘vurige bewonderaar’ Leibniz zijn Aantekenigen bij de hogere optica voor, omdat hem ter ore was gekomen dat Spinoza uitmuntte op dat gebied. In een reactie vraagt Spinoza om enkele verduidelijkingen bij het traktaat en besluit de brief door Leibniz te wijzen op zijn Tractatus-theologico politicus, dat hij een jaar daarvoor, in 1670, anoniem had laten verschijnen. Maar Leibniz was hiermee al bekend en was er niet over te spreken. In een brief uit 1670 spreekt hij van ‘dit onverdraaglijk onbeschaamde boek’. Vijf jaar later gaat er een brief uit van Schuller aan Spinoza. Schuller is contactpersoon tussen Spinoza en diens vriend Tschirnhaus, die zich ophoudt in Parijs. Schuller maakt melding van een ontmoeting tussen Tschirnhaus en ‘een buitengewoon geleerd man, Leibniz geheten’ Deze zou ‘grote waardering voor de Tractatus’ hebben (!) en graag het manuscript van de nog ongepubliceerde maar toch al roemruchte Ethica inzien, dat Tschirnhaus bij zich draagt. Spinoza is niet overtuigd van de betrouwbaarheid van Leibniz en geeft geen toestemming. Tschirnhaus voldoet weliswaar aan deze wens, maar vertelt Leibniz genoeg over de inhoud van de Ethica om diens nieuwsgierigheid nog verder aan te wakkeren.
 

Spinoza’s God

Wat staat er in dat beruchte boek waar Leibniz zo geïnteresseerd in was, welke metafysica wordt gepresenteerd, zo controversieel dat Spinoza haar tijdens zijn leven niet durfde uit te geven? In de Ethica komt Spinoza tot een nieuw en radicaal godsbegrip dat breekt met de joods-christelijke opvatting van een liefhebbende en wereldoverstijgende schepper. Spinoza’s God schept niet, maar veroorzaakt als de enige bestaande substantie, onderworpen aan zijn eigen wetten, alles in het universum. Waar de christelijke God nog vrij was om in te grijpen, is Spinoza’s God, net als alle bestaande dingen, gedetermineerd. Spinoza elimineert elke doeloorzakelijkheid, zowel van God als in de natuur. De mens is niet op aarde om bij God te komen. Er is geen heilsplan, maar alleen oorzaak en gevolg.

In oktober 1676 vertrekt Leibniz uit Parijs en doet op de terugweg naar Duitsland de Nederlanden aan. Hij ontmoet in Amsterdam Hudde, burgemeester, geleerde en vriend van Spinoza. Ook aanwezig is Schuller en via hen was Spinoza welgestemd Leibniz te ontvangen. Na een bezoek te hebben gebracht aan Anthonie van Leeuwenhoek in Delft, spoedt Leibniz zich naar Den Haag. Het is 18 november 1676.

Vrouw Van der Spyk zegt Leibniz de trap op te gaan naar de vertrekken van Spinoza, waar deze hem opwacht. Leibniz moet opgekeken hebben van de sobere levensomstandigheden van Spinoza. Armzalige meubelen en een geur van glasstof (die Leibniz al kende van zijn bezoek aan Van Leeuwenhoek) karakteriseerden de kamer en slechts de indrukwekkende boekencollectie vertelde dat dit niet het vertrek van zomaar een lenzenslijper was. Spinoza en Leibniz nemen plaats en beginnen hun conversatie in Latijn. Wat een contrast: twee mannen, de één drieënveertig jaar oud, maar door een vergevorderd stadium van tuberculose verzwakt en bleek, zijn hoofdwerk reeds voltooid; de ander, gekleed naar de laatste Parijse mode en op zoek naar ideeën voor een eigen metafysica. Ze hebben echter genoeg gedeelde interesses en spreken over politiek, zoals de aanslag op de gebroeders De Witt; over fysica, want ze deelden bezwaren ten aanzien van Descartes’ bewegingswetten, maar uiteraard met name over metafysica. Het gesprek moet zowel Spinoza als Leibniz zijn bevallen, want ze spraken elkaar nog enkele malen in een periode van een paar weken. Tijdens één van deze ontmoetingen ging Leibniz’ vurige wens in vervulling: het inzien van de Ethica. Spinoza leidde Leibniz in in het werk en ze discussiëerden over het ontologisch Godsbewijs.

Drie maanden later, in februari 1677, overlijdt Spinoza. In een brief uit hetzelfde jaar schrijft Leibniz: ‘Spinoza is deze winter overleden. Onderweg in Holland heb ik hem ontmoet en enkele malen langdurig met hem gesproken. Hij heeft een vreemde metafysica, vol paradoxen.’ In zijn verdere leven zou Leibniz zich steeds verder distantiëren van Spinoza’s denkbeelden. Inmiddels was Spinoza’s volledige oeuvre op de Index gezet en ‘spinozistisch’ was als predikaat gelijk aan ‘pantheïstisch’ of, nog erger,  ‘atheïstisch’. Leibniz beschrijft diens filosofie als een ‘wilde en absurde’. In een laatste, korte presentatie van zijn eigen metafysica, de Monadologie uit 1714, verdedigt Leibniz de kracht van de openbaring en de vrijheid van de goddelijke wil.

De bezwaren en verdachtmakingen ten aanzien van Spinoza’s ideeën brengen Leibniz er ruim veertig jaar na zijn bezoek toe zijn uitvoerige gesprekken met de verguisde filosoof te reduceren tot een eenmalige, oppervlakkige ontmoeting. In Leibniz’ Theodicee uit 1710 lezen we dat hij Spinoza eens sprak tijdens een diner van een Hollandse regent en dat ze enkele ‘leuke anekdotes’ uitwisselden over de politieke problematiek van de dag.

Dit is de eerste aflevering van een serie over ontmoetingen van grote denkers.