Dit artikel is exclusief voor abonnees
Spinoza, wiens ouders reeds door de katholieke kerk uit Portugal verjaagd waren, werd in 1656 in de ban gedaan door de Amsterdams-joodse gemeenschap, omdat hij de Wet van Mozes, de onsterfelijkheid van de ziel en het bestaan van God had ontkend. Sindsdien leefde hij een teruggetrokken bestaan, dat hem via Voorburg en Rijnsburg in Den Haag deed vestigen. Daar kon hij in alle rust werken aan zijn filosofische geschriften, terwijl hij zich in zijn levensonderhoud voorzag met het slijpen van lenzen voor de beroemdste geleerden van de Lage Landen.
Het is juist deze expertise op het gebied van de optica, die een opmaat vormt voor de ontmoeting tussen beide filosofen. In 1671 schrijft Leibniz een brief aan de ‘illustere en edelachtbare heer’ Spinoza. Aan hem legt de ‘vurige bewonderaar’ Leibniz zijn Aantekenigen bij de hogere optica voor, omdat hem ter ore was gekomen dat Spinoza uitmuntte op dat gebied. In een reactie vraagt Spinoza om enkele verduidelijkingen bij het traktaat en besluit de brief door Leibniz te wijzen op zijn Tractatus-theologico politicus, dat hij een jaar daarvoor, in 1670, anoniem had laten verschijnen. Maar Leibniz was hiermee al bekend en was er niet over te spreken. In een brief uit 1670 spreekt hij van ‘dit onverdraaglijk onbeschaamde boek’. Vijf jaar later gaat er een brief uit van Schuller aan Spinoza. Schuller is contactpersoon tussen Spinoza en diens vriend Tschirnhaus, die zich ophoudt in Parijs. Schuller maakt melding van een ontmoeting tussen Tschirnhaus en ‘een buitengewoon geleerd man, Leibniz geheten’ Deze zou ‘grote waardering voor de Tractatus’ hebben (!) en graag het manuscript van de nog ongepubliceerde maar toch al roemruchte Ethica inzien, dat Tschirnhaus bij zich draagt. Spinoza is niet overtuigd van de betrouwbaarheid van Leibniz en geeft geen toestemming. Tschirnhaus voldoet weliswaar aan deze wens, maar vertelt Leibniz genoeg over de inhoud van de Ethica om diens nieuwsgierigheid nog verder aan te wakkeren.
Spinoza’s God
Wat staat er in dat beruchte boek waar Leibniz zo geïnteresseerd in was, welke metafysica wordt gepresenteerd, zo controversieel dat Spinoza haar tijdens zijn leven niet durfde uit te geven? In de Ethica komt Spinoza tot een nieuw en radicaal godsbegrip dat breekt met de joods-christelijke opvatting van een liefhebbende en wereldoverstijgende schepper. Spinoza’s God schept niet, maar veroorzaakt als de enige bestaande substantie, onderworpen aan zijn eigen wetten, alles in het universum. Waar de christelijke God nog vrij was om in te grijpen, is Spinoza’s God, net als alle bestaande dingen, gedetermineerd. Spinoza elimineert elke doeloorzakelijkheid, zowel van God als in de natuur. De mens is niet op aarde om bij God te komen. Er is geen heilsplan, maar alleen oorzaak en gevolg.
In oktober 1676 vertrekt Leibniz uit Parijs en doet op de terugweg naar Duitsland de Nederlanden aan. Hij ontmoet in Amsterdam Hudde, burgemeester, geleerde en vriend van Spinoza. Ook aanwezig is Schuller en via hen was Spinoza welgestemd Leibniz te ontvangen. Na een bezoek te hebben gebracht aan Anthonie van Leeuwenhoek in Delft, spoedt Leibniz zich naar Den Haag. Het is 18 november 1676.
Vrouw Van der Spyk zegt Leibniz de trap op te gaan naar de vertrekken van Spinoza, waar deze hem opwacht. Leibniz moet opgekeken hebben van de sobere levensomstandigheden van Spinoza. Armzalige meubelen en een geur van glasstof (die Leibniz al kende van zijn bezoek aan Van Leeuwenhoek) karakteriseerden de kamer en slechts de indrukwekkende boekencollectie vertelde dat dit niet het vertrek van zomaar een lenzenslijper was. Spinoza en Leibniz nemen plaats en beginnen hun conversatie in Latijn. Wat een contrast: twee mannen, de één drieënveertig jaar oud, maar door een vergevorderd stadium van tuberculose verzwakt en bleek, zijn hoofdwerk reeds voltooid; de ander, gekleed naar de laatste Parijse mode en op zoek naar ideeën voor een eigen metafysica. Ze hebben echter genoeg gedeelde interesses en spreken over politiek, zoals de aanslag op de gebroeders De Witt; over fysica, want ze deelden bezwaren ten aanzien van Descartes’ bewegingswetten, maar uiteraard met name over metafysica. Het gesprek moet zowel Spinoza als Leibniz zijn bevallen, want ze spraken elkaar nog enkele malen in een periode van een paar weken. Tijdens één van deze ontmoetingen ging Leibniz’ vurige wens in vervulling: het inzien van de Ethica. Spinoza leidde Leibniz in in het werk en ze discussiëerden over het ontologisch Godsbewijs.
Drie maanden later, in februari 1677, overlijdt Spinoza. In een brief uit hetzelfde jaar schrijft Leibniz: ‘Spinoza is deze winter overleden. Onderweg in Holland heb ik hem ontmoet en enkele malen langdurig met hem gesproken. Hij heeft een vreemde metafysica, vol paradoxen.’ In zijn verdere leven zou Leibniz zich steeds verder distantiëren van Spinoza’s denkbeelden. Inmiddels was Spinoza’s volledige oeuvre op de Index gezet en ‘spinozistisch’ was als predikaat gelijk aan ‘pantheïstisch’ of, nog erger, ‘atheïstisch’. Leibniz beschrijft diens filosofie als een ‘wilde en absurde’. In een laatste, korte presentatie van zijn eigen metafysica, de Monadologie uit 1714, verdedigt Leibniz de kracht van de openbaring en de vrijheid van de goddelijke wil.
De bezwaren en verdachtmakingen ten aanzien van Spinoza’s ideeën brengen Leibniz er ruim veertig jaar na zijn bezoek toe zijn uitvoerige gesprekken met de verguisde filosoof te reduceren tot een eenmalige, oppervlakkige ontmoeting. In Leibniz’ Theodicee uit 1710 lezen we dat hij Spinoza eens sprak tijdens een diner van een Hollandse regent en dat ze enkele ‘leuke anekdotes’ uitwisselden over de politieke problematiek van de dag.
Dit is de eerste aflevering van een serie over ontmoetingen van grote denkers.