Home Het oor – De zinnen van Désanne van Brederode (IV)

Het oor – De zinnen van Désanne van Brederode (IV)

Door Désanne van Brederode op 13 november 2012

02-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

'Leuk, dat denken over oorzaak en gevolgen. Maar oorzaak? Waarom geen neuszaak? Of oog­zaak?' Alles heeft één oorzaak, maar welke? Laat u zich geen oor aannaaien, is het advies van Désanne van Brederode.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Gevolgen en oorzaken, daarin is iedereen die nadenkt geïnte­res­seerd. Waaraan heb ik mijn verkoudheid te danken? Hoe kan ik de kerstgriep in de komende jaren vermijden? Waarom ben ik uitge­rekend op hem en niet op een ander verliefd geworden? Mis­schien omdat hij eerst verliefd werd op mij – en dat dit aanstekelijk werkte. Maar waarom viel hij op mij? Wie ben ik? Zijn alleen mijn ouders de oorzaak van mijn mij-zijn, of ook de cul­tuur, de mode, mijn opleiding? En waarom koos ik deze oplei­ding en geen andere? En waarom stel ik mezelf dit soort vragen en geen andere? Zijn vragen gevolgen van het nadenken, of veroorzaken ze dat er wordt gedacht? Hoe komen die vragen dan in mijn hoofd? Waarom komen sommige vragen in het ene hoofd wél op en in het andere niet? Wat zorgt ervoor dat ik nooit nadenk over de gevolgen van wereldwijde ont­bos­sing, en altijd over de gevolgen van het klakkeloos napraten van zoge­naamde 'dierbaren' en verwanten?


Monkey – mankey

Je leven stukdenken is heer­lijk. Het leven van anderen stuk­denken zo mogelijk nog heer­lijker. Stiekem hoop ik dat aan ieder mens maar één oor­zaak ten grond­slag ligt. Voor ieder mens een andere, dat wel, maar ook u, die mij nu leest, moet uit te pluizen zijn als een uilenbal, af te pellen zijn als een ui en dan wil ik een piep­klein pietluttig­heidje vinden waar omheen u een identiteit heeft gebouwd die u meent zelfge­kozen te heb­ben, maar die op organi­sche en nood­lottige wijze zó is uitge­vallen en niet anders. Als u op uw vierde verjaar­dag geen slagroom­taart maar appel­taart had gegeten… Als u de kikker­visjes netjes in de sloot had terug­ge­gooid in plaats van ze op te sluiten in een jampot gevuld met kraanwater, als u die ene mier in dat Duitse woud niet had doodgetrapt, zes jaar geleden geen condoom had gebruikt en uw rijbe­wijs voor de verandering eens niet had laten ver­lengen, dan was u nu misschien heel iemand anders geweest en wellicht deed u dan ook iets verhef­fenders voor de kost. Maar ja, u moest zo nodig dit leven en dit verleden en het beste wat u kunt doen is de gebakken peren savoureren als vruchten uit het paradijs.

Leuk, dat denken over oorzaken en hun gevolgen. Maar denken we wel over oorzaken? Nee. We kijken niet eens naar het woord. Ge­volg, dat is een makkelijk woord. Maar oorzaak? Waarom geen neuszaak? Of oog­zaak? Ook mondsprong en handsprong mochten niet – wat bleef was oorsprong. En dan heb je nog het onoirba­re voorstel; je schrijft weliswaar 'oi', maar dat doe je ook in de plaatsnamen Oirschot en Oisterwijk, het oor hoort er evenwel graag zijn eigen naam in.
 
Mijn ouders lazen ooit boeken van Bhagwan Shree Rajne­esh (later Osho) en vertelden me daarover. Zo heb ik onthouden dat Bhagwan beweerde dat de mens al tij­dens het vormgeven van de taal op de hoogte was van wat Darwin later zou presenteren als 'zijn' evolutietheorie, en dat adstrueerde de oude goeroe als volgt: 'Kijk naar het Engelse woord voor aap, “monkey”, en lees het eens goed. Er staat mon-key, dat kan dus ook man-key zijn. Man-key, mens-sleutel, de sleutel tot de mens… Natuur­lijk stammen we van de apen af!' Dom als een os die man, daar kun je alleen maar ho! tegen roepen. Maar toch.

Oor-sprong. Het oor maakt een sprongetje? Het oor springt (uit elkaar – als bij een explosie)? Oor-zaak. Een zaak van het oor. On-oir-baar. Zonder oren? Driewerf ja. De eerste oorzaak van alle leven op aarde (aarde = oorde? 'Ik zal oren, ik oor, ik oorde, ik heb geoord'?) was ofwel de Big Bang – de oor­knal – ofwel het Woord (zie het evangelie van Johan­nes). In elk geval betrof het een geluid. Nu weten we allemaal dat geluiden trillingen zijn. En waarmee worden die het nauw­keu­rigst waargenomen? Met het oor. Ik stel me zo voor dat de woest en ledige, duistere massa waaruit de wereld is ontstaan gelijktijdig met knal en Woord veranderde in een reuze­noor. In het binnenste van dat oor werd driftig met de hamer op het aambeeld geslagen, de klanken werden omgesmeed tot wezens die soort na soort uit het slakkenhuis kropen, de slakken natuur­lijk als één van de eersten, tezamen met de (oor)schelpdieren en oorwurmen. Vandaar dat fossiele resten van bovengenoemde soorten zo oud kunnen zijn; in het oor werden eerst de oor-gelijken vervaardigd, pas daarna werd er geëxperimen­teerd met andere levensvormen.

O­ngehoord!

Wij mensen zijn als laatsten opgetrommeld uit het immen­se trom­melvlies. Als God ten lange leste zegt dat Hij iemand maakt naar Zijn beeld en gelijkenis, dan bedoelt Hij waar­schijnlijk dat Hij iemand gaat maken die weliswaar het verst van Hem af staat, maar Hem om die reden juist het beste ver-staat. Slechts het menselijk oor is toegesneden op het inhou­delijk ver­staan van Gods Woord – en Hij, op zijn beurt één en al oor, luistert naar wat wij hem te melden hebben. Stem en Oor, oor en stem gaan vanaf dit moment een innige relatie met elkaar aan. Wie ont-stemd is, zegt in feite dat hij niet meer kan bidden en danken. We hebben het over de 'stem van het gewe­ten', over een 'grond­stemming' en 'stem­min­gen' (vergelijk­baar met het Zijn en de verschillende zijns­mo­di, zie Heideg­ger), we 'geven stem' aan wat ons het diepst beweegt en 'over­stemmen' alles wat niet 'overeen-stemt' met de norm, de wet, de communis opinio. Onze stem ontsprong aan Gods oor, God werd stemhebbend toen wij onze oren ontdekten. Onoir­baar is alles wat doof blijkt te zijn voor de bedoelingen van de Heer. Doofpot-vulling, b­epaal­d geen oorkonde waard. Denk ook aan de uit­spraak “Maar dat is toch o­ngehoord!” Eigenlijk een bevel: “Dit zou ongehoord moeten blijven.” Want iets wat al is uitge­sproken kan per definitie niet ongehoord zijn.

Ten slotte. Dat de ene mens de ander in liefde kan (toe)beho­ren, zou je kunnen vertalen met: alleen deze ene is in staat mij te beluisteren en bovendien, we horen niet langer meer alleen, we horen bij elkaar. Voortaan zingen we tweestemmig en horen we vierorig, en uit dit soort luisterwerkjes wordt dan ook niet zelden weer een paar oren geb-oren. Laat u zich geen oor aannaaien en bedenk dat u, welke zaak u ook wilt onderzoeken, altijd zult merken dat dit een oorzaak is die u zelf, dat is uw roeping, tot hoorzaak moet herscheppen. Wie oren heeft die hore! Dat spreekt.