Home Het ongemak van een hokjesgeest

Het ongemak van een hokjesgeest

Door Hannah Achterbosch en Emma Krone op 24 september 2020

Het ongemak van een hokjesgeest
Cover van 10-2020
10-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

Hoe krijgen we het racismedebat verder dan de kakofonie aan meninkjes en morele verontwaardiging? Filosofie Magazine legt de vraag voor aan enkele bewogen deelnemers aan de discussie. ‘Anders denken begint bij mengen.’

De dood van George Floyd, die op 25 mei in de Verenigde Staten door politiegeweld om het leven kwam, leidde wereldwijd tot een golf van protest – van massale demonstraties tot zwarte vlakken op sociale media, uit solidariteit met iedereen die ooit discriminatie of racistisch politiegeweld ondervond. Ook in Nederland laaide het debat over racisme op en gingen mensen de straat op. Het doel van de protesten: een einde maken aan racisme. Maar hoe doe je dat?

In elk geval niet door grote groepen mensen weg te zetten als racisten, zegt historicus Zihni Özdil. Dat ziet hij wel gebeuren, ook bij de protesten tegen racisme, waar dan bijvoorbeeld alleen zwarte mensen aan het woord mogen komen en witte niet. ‘Daar moeten we mee oppassen. We zijn geneigd om witte mensen nu ineens te zien als de belichaming van het racisme. Terwijl het gesprek over racisme voor iedereen een zoektocht is. Witte mensen apart zetten tijdens demonstraties of zeggen dat ze hun mond moeten houden in het debat, vind ik ontzettend beledigend.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Tegelijkertijd: de vraag wie in het racismedebat precies het woord krijgt is wel degelijk belangrijk, nuanceert filosoof Babah Tarawally. Naar zwarte mensen werd volgens hem lang tijd niet geluisterd. Door de protesten ontstaat nu ruimte voor nieuwe verhalen over racisme. En om die te horen moeten anderen, die al ‘lange tijd een plek op het podium innemen’ een stapje opzij doen, meent hij. ‘Niet omdat ze er niet óók mogen zijn, maar omdat er nog te veel verhalen niet verteld zijn.’

De juiste woorden vinden voor deze verhalen is moeilijk. Volgens cultuurhistoricus Nancy Jouwe zijn we in Nederland niet gewend om over ras en identiteit te praten. ‘Dat heeft een historische oorsprong. Nadat er tijdens de Tweede Wereldoorlog miljoenen mensen op basis van hun ras zijn vermoord, hebben we besloten dat we dat niet meer willen als mensheid. Maar dit had als consequentie dat “ras” in Nederland geen gespreksonderwerp meer was.’

Dit terwijl Nederland ruim vierhonderd jaar lang een koloniaal rijk bestierde, waarin ras en kleur als ordenend principe een grote rol speelden. ‘Alleen: dat racisme speelde zich af in andere werelddelen, ver van Nederland, dus als je dat niet wilde weten, hoefde dat ook niet. Nu wonen er inmiddels vier generaties van kleur in Nederland. Zij willen woorden geven aan deze geschiedenis. Maar als de anderen niet gewend zijn om bewust in kleur te denken, praat je langs elkaar heen.’

‘We zien witte mensen ineens als de belichaming van het racisme.’

Het gevolg is niet alleen dat deze mensen van kleur niet gehoord worden, maar dat verscholen machtsstructuren in werking treden als ze het gesprek over kleur openen, benadrukt Jouwe. ‘Mensen van kleur worden aangesproken vanwege hun kleur.’ Als je vanuit die positie ‘kleur’ bespreekbaar wilt maken, stuit je op weerstand van hen die niet op hun huidskleur worden aangesproken, en daarom menen geen onder­deel uit te maken van die machtsstructuur ‘Dat maakt het gesprek nog ingewikkelder. We hebben collectief afgesproken dat Nederland een vooruitstrevend land is. En dat ras een achterhaalde constructie is, en dus eigenlijk niet bestaat. ’

INSTITUTIONEEL RACISME

Maar bestaat racisme echt niet meer in Nederland? Mensen met een bepaalde etnische achtergrond werden jarenlang extra gecontroleerd door de Belastingdienst, zo bleek het afgelopen jaar uit de zogeheten ‘toeslagenaffaire’. Volgens Zihni Özdil het bewijs dat racisme – weliswaar onbewust – wel degelijk bestaat in onze instituties.

‘Onbewust verbinden we blijkbaar bepaalde eigenschappen aan kleur of etnische achtergrond. Alleen herkennen we dat zelf niet. En hoe zouden we dat ook moeten herkennen? Als je het verhaal over je eigen verleden niet kent, is het onmogelijk om je daar bewust van te zijn, laat staan je met dat verhaal te identificeren. Ik geloof dus niet dat mensen bij de Belastingdienst ooit hebben gedacht: laten we gaan discrimineren. Maar er zijn talloze onbewuste culturele aannames die een racistische uitwerking hebben op onze instituten.’

Dit ‘institutionele racisme’ is overigens niets nieuws, vertelt Edwin van de Scheur, oprichter van Dare to be Grey, een stichting die opkomt voor het ‘grijze’ midden in de gepolariseerde debatten rond identiteit en racisme. ‘De idealen van gelijkheid en democratie zijn al heel oud, maar ze werden nooit consequent in praktijk gebracht: van oudsher mogen er een heleboel mensen niet meedoen aan die democratie en gelijkheid. Elke emancipatie of protestbeweging is eigenlijk niets meer dan een groep mensen die er óók aanspraak op wil maken. Of het nou vrouwen, mensen met een bepaalde geloofsovertuiging of mensen van kleur zijn, zij wijzen erop dat onze instituties gebouwd zijn op idealen waarvan de uitvoering te wensen overlaat.’

Dat er nog steeds institutioneel racisme bestaat, laat zien dat we mensen nog steeds indelen aan de hand van basale kenmerken als huidskleur – ook in Nederland. Zo zit de mens nu eenmaal in elkaar, meent programmamaker en politicoloog Michael Schaap. ‘Het is de aard van het beestje dat we onderscheid maken tussen mensen en verschillen accentueren.’

In zijn televisieprogramma De Hokjesman deed hij precies dat: mensen in hokjes plaatsen. Hij wilde op die manier de heersende Nederlandse hokjesgeest ontleden. Tegelijkertijd laat hij daardoor juist zien dat die categorieën zelfbedacht zijn. Als je maar vergenoeg inzoomt, zie je hoe kunstmatig ze zijn. ‘Die hokjes bakenen we echt zelf af,’ zegt Schaap. ‘We koesteren clichés en vooroordelen over elkaar, ook al zijn ze ontstaan uit een geconstrueerde identiteit.’

‘We hebben collectief afgesproken dat we vooruitstrevend zijn.’

Dit hokjesdenken is verre van onschuldig, zegt Babah Tarawally. Emoties als angst en hebzucht spelen er een grote rol in. ‘Mensen uit een geprivilegieerde groep zijn bang om hun positie te verliezen als ze ook plaats moeten maken voor anderen. Ze voelen zich bedreigd. En dan doe je alles om te overleven. Je gaat strijden om wat je hebt niet te verliezen. Daarom worden de verhalen die we nu horen gedomineerd door emoties, en gaan ze niet over de inhoud en de feiten.’

Edwin van de Scheur zag hoe die emoties opspeelden tijdens de ‘vluchtelingencrisis’ van 2015 en 2016. ‘We moesten toen letterlijk plaatsmaken voor anderen: miljoenen vluchtelingen kwamen naar Europa. Tegelijk met die crisis waren er ook de aanslagen van Islamitische Staat in Parijs en Brussel. Vluchtelingen werden toen, met name in de media, in verband gebracht met deze aanslagen en weggezet als vijandige islamitische terroristen die de positie van onze samenleving bedreigen. Ze werden, puur op basis van angst, in het hokje “vijand” gestopt.’

Het hokjesdenken sloeg om in ‘zwart-witdenken’, zegt hij, een manier van denken die verder gaat dan alleen maar categoriseren. Je hebt het dan over ‘denken in structureel vijandschap’ – een denken waarin we onterecht overal vijanden definiëren.

ONGEMAK

Iedereen maakt zich weleens schuldig aan zwart-witdenken. En misschien hebben we die polarisatie ook wel nodig in deze fase. Alleen moeten we er niet in vast blijven zitten, zegt Nancy Jouwe. ‘Vergeleken met twintig jaar geleden is er meer een gesprek. Alleen is het gesprek nu nog niet altijd even aangenaam. Daar moeten we aan wennen. We zullen door die ongemakkelijkheid heen moeten.’

Alleen als ongemakkelijkheid verandert in een continu schuldgevoel, wordt het gevoel onproductief. ‘Vragen naar iemands witheid is een heel open vraag. Het is belangrijk dat mensen zich rekenschap geven van hun privileges’, vertelt ze. ‘Ook al leidt het besef dat jij ten opzichte van anderen in een behoorlijke geprivilegieerde positie zit onvermijdelijk tot een oncomfortabel gevoel. Witte mensen kiezen er niet voor om wit geboren te worden, dus daar kun je onmogelijk schuldig aan zijn. Maar het ongemak dat gepaard gaat met de erkenning dat die witheid je wel degelijk iets heeft opgeleverd is noodzakelijk. Witheid moet bespreekbaar zijn als iets dat betekenis heeft.’

Dat is een gedachte die nog geen wortel schiet in het publieke debat. ‘Er is echt iets mis met de debatcultuur in Nederland,’ zegt Zihni Özdil. ‘Feit is dat Nederland een etnisch gesegregeerd land is: 80 procent van de Nederlandse kinderen van kleur zit op een zogeheten zwarte school, de etnische discriminatie op de arbeidsmarkt is de afgelopen dertig jaar niet verbeterd en de Belastingdienst controleert mensen met een bepaalde culturele achtergrond structureel meer. Daar moet het debat over gaan: over de feitelijke segregatie, maar dat is het taboe van Nederland.’

‘Als ongemak verandert in schuldgevoel is het niet meer productief.’

Toch vindt Babah Tarawally het soms ook lastig om privileges aan kleur of afkomst te verbinden. ‘Ik als zwarte man heb ook privileges; ik heb bijvoorbeeld een stem in het publieke debat door een wekelijkse column in een landelijke krant. Anderen hebben zulke privileges niet, die voelen zich niet gehoord of gezien. Oók witte mensen. Die ervaring mag je niet ontkennen.’

Volgens Tarawally zou het debat over racisme veel beter verlopen als mensen meer moeite zouden doen om zich in elkaars positie in te leven. ‘We moeten veel nieuwsgieriger zijn naar elkaars ervaringen en daarnaar durven vragen, maar we verliezen onszelf in angst en gaan dan in de aanval. Terwijl we ons beter kunnen afvragen hoe we de angst en frustratie van de ander kunnen begrijpen.’

Wat niet helpt, is dat media vaak het frame hanteren van twee kampen die lijnrecht tegenover elkaar staan, zegt Nancy Jouwe. ‘Je hebt positie a en je hebt positie b en die clashen met elkaar. We blijven al heel lang hangen in die clash. Het zijn verbale gevechten waarbij mensen hun eigen achterban meenemen naar de arena, om vervolgens oorlog te voeren. Mensen die dan pas net komen kijken in zo’n debat worden daar onzeker van. “Doe ik het wel goed?” “Maak ik niet een foute opmerking?” Bij ‘het racismedebat’ van Jort Kelder zag je dat ook heel duidelijk. Dat was een kakofonie van meninkjes, die dan tegen elkaar op moesten boksen. Komen we daarmee tot een nieuwe manier van denken of is het vooral een vorm van entertainment? Ik pleit voor een diepgaander debat.’

Dat doet ook Edwin van de Scheur: ‘Het is lastig om genuanceerdere verhalen een plek te geven, met name op sociale media. Online is het makkelijk om iemands identiteit tot één mening of uitspraak te reduceren. En dat is gevaarlijk, want dan verval je gemakkelijk in zwart­-witdenken. Dat wil niet zeggen dat het niet mag schuren, maar realiseer je in elk gesprek dat je geen vijand van elkaar bent.’

MENGEN

Om tot een diepgaander debat te komen put Babah Tarawally inspiratie uit de Afrikaanse ubuntu­filosofie. Centraal daarin staat het idee van een ‘complementair dualisme’: verschillen hebben elkaar nodig, niet alleen om afzonderlijk te kunnen bestaan, maar ook om invulling te geven aan het menszijn. De kerngedachte van ubuntu is: ‘Ik ben omdat wij zijn.’

Nadat hij boze reacties had gekregen op een column, ging Tarawally daarom bij zijn critici dineren. ‘Dat is wat we missen als we in zwart-­witdenken vastzitten: de echte ontmoeting. Daar ontdek je de nuances in iemands denken,’ legt Tarawally uit. Na het gesprek zag de boze lezer Tarawally’s columns in een ander licht. En ook Tarawally veranderde van strategie: ‘Ik ben nu nog meer gericht op de ander, de mensen die het niet met mij eens zijn,’ vervolgt hij. ‘Die stimuleren het denken. Ik heb ze nodig. Het echte denken vindt plaats in oprechte ontmoetingen en nieuwsgierigheid naar de ander. In mijn filosofie zeg ik: “Ik word wijzer in het gesprek.”’

Dat we van elkaar verschillen, hoeft geen probleem te zijn, ziet ook Michael Schaap: ‘We kunnen accepteren dat er achter de voordeur van de buurman iets anders gebeurt.’ Maar om ons daarmee te kunnen verzoenen moeten we wel eerst elkaars buren zijn. Kortom, we moeten uit onze sociale en geografische hokjes, stelt hij. Nabijheid maakt dat de angst voor elkaar minder groot wordt – hoewel Schaap niet de illusie koestert dat we racisme ooit helemaal zullen uitroeien.

Ook Zihni Özdil pleit voor meer nabijheid. Dé remedie tegen zwart-­witdenken is volgens hem: mengen. ‘Je kunt er heel filosofisch over doen, maar anders denken begint gewoon bij gemengde scholen en gemengde woonwijken. Dat is een taak van de overheid, maar ook van iedere burger.’

Beeld: Levi Jacobs