Volgens Levinas is het gelaat het meest sprekende deel van de menselijke gestalte en is bovendien bijna altijd onbedekt. Het doet een onmiddellijk appèl en is een oproep tot vrijheid.
‘Levinas ziet het ontwijken van die blik van de medemens dan ook als het begin van alle geweld. In het essay ‘Vrijheid en gebod’ uit 1969 schrijft hij: ‘gewelddadigheid en tirannie worden gekenmerkt door het feit dat ze datgene wat ze behandelen, niet in de ogen zien; of om het nauwkeuriger te zeggen: door het feit dat ze er helemaal geen gezicht aan ontdekken’. En even later concludeert hij: ‘Ik ben pas vrij in het gelaat van de Ander’.’
De joodse denker Levinas kan goed meepraten over geweld aangezien hij vijf jaar gevangen heeft gezeten in een Duits werkkamp in de Tweede Wereldoorlog.
‘Aan de fysieke beperking van vrijheid in krijgsgevangenschap gaat dus, volgens Levinas, een fundamentele vorm van geweld vooraf : het ontwijken van de blik van de ander, de ontkenning van het gelaat. Het ‘zien’, het ‘gezicht’ van de slachtoffers van de holocaust is structureel genegeerd.’